ECLI:NL:RBDHA:2023:15819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, geboren in Bosnië-Herzegovina en Republiek Noord-Macedonië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 oktober 2023, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum te Schiphol, en zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en is tot de conclusie gekomen dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de bewaring noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwetgeving. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring, zowel de zware als de lichte, als voldoende onderbouwd beschouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat een minder dwingende maatregel effectief zou zijn.

De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen en vastgesteld dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen persoonlijke belangen van eiser zijn die de bewaring onredelijk bezwarend maken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
Burger van Bosnië-Herzegovina, burger van Republiek Noord-Macedonië,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum te Schiphol. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
3.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1]
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3h, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.
4.1.
Immers, eiser heeft niet voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit en zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken (3b). Ook heeft eiser eerder een terugkeerbesluit ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en daaraan niet uit eigen beweging gevolg gegeven (3c) en is hij bovendien tot ongewenst verklaard (3h).
4.2.
Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en hij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast omdat er een significant risico op onttrekking. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Daarbij is onder meer van belang dat verweerder het familieleven van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel heeft betrokken.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011