ECLI:NL:RBDHA:2023:15838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.29228 en AWB 23/10788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, met zaaknummers NL23.29228 en AWB 23/10788, is de rechtmatigheid van de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel beoordeeld. Eiser, van Somalische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij handelde uit zelfverdediging tijdens een incident op 25 augustus 2023, waarbij hij met een mes achter medebewoners aan rende. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsbeperkende maatregel een dag te laat is opgelegd, waardoor eiser recht heeft op schadevergoeding voor twee dagen zonder rechtstitel. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond voor zover het betreft de onrechtmatige beperking van de vrijheid, maar ongegrond voor de overige onderdelen. Eiser ontvangt een schadevergoeding van € 50,00 en verweerder 2 wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/10788 en NL23.29228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/10788. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.29228.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Verweerder 2 heeft op 26 september 2023 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 29 augustus 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 9 september 2022 in de opvang van het COa en is volgens verweerder 1 meerdere malen negatief in beeld geweest (bij het COa). Zo is eiser vijfmaal fysiek agressief geweest jegens personeel en medebewoners, is eiser elfmaal verbaal agressief geweest jegens personen en heeft hij de huisregels overtreden. Verweerder 1 heeft in het licht van deze gebeurtenissen een correctiegesprek met eiser gevoerd, een waarschuwingsbrief verzonden aan eiser, eiser gewaarschuwd voor een eventuele HTL-plaatsing en meerdere ROV-maatregelen aan eiser opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 25 augustus 2023 heeft er volgens verweerder 1 een incident plaatsgevonden op AZC Grave waarbij eiser medebewoners (waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s)) en medewerkers in zeer grote angst heeft gebracht door al zwaaiend met een groot koksmes op meerdere medewerkers en medebewoners van Arabische komaf af te rennen. Verweerder 1 merkt daarbij op het vermoeden te hebben dat eiser discrimineert op basis van geloofsovertuiging/levensbeschouwing, nu eiser meerdere keren heeft aangegeven Arabieren te haten. Dit incident had een zeer grote impact. De ernst van het incident rechtvaardigt volgens verweerder 1 een (herhaalde) plaatsing op de HTL. Bovendien blijft eiser volharden in onacceptabel en agressief gedrag en is, om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen, plaatsing in de HTL volgens verweerder 1 daarom noodzakelijk.
2. Verweerder 2 heeft aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw opgelegd en heeft hem verplicht om zich met ingang van 29 augustus 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel, zodat verweerder 2 geen aanleiding ziet om te concluderen dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
3. Ten aanzien van het plaatsingsbesluit stelt eiser dat hij niet de agressor was tijdens het incident van 25 augustus 2023, maar dat hij het mes had uit zelfverdediging. Eiser stelt dat hij het slachtoffer is van een grote groep Algerijnse en Marokkaanse asielzoekers (amv’s) die het op hem gemunt hebben. In het plaatsingsbesluit heeft verweerder 1 dan ook onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser uit eigen beweging is terug gerend naar zijn woongebouw en zich daar in zijn kamer heeft opgehouden, maar ook dat eiser niet is meegenomen door de politie en dat er geen aangifte is gedaan. Voorts stelt eiser dat, nu uit p. 2 van het plaatsingsbesluit blijkt dat de COa-medewerkers zich niet bedreigd voelden met de dood, de gedragingen van eiser hooguit als schelden kunnen worden gekwalificeerd, hetgeen onvoldoende zwaarwegend is voor HTL-plaatsing. Tot slot stelt eiser ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel dat hij op 28 augustus 2023 in de HTL is aangekomen, terwijl de maatregel dateert van 29 augustus 2023. Eiser heeft derhalve in ieder geval één dag in de HTL verbleven zonder dat hieraan een geldige rechtstitel ten grondslag lag.
4. De stelling van eiser dat hij zich niet agressief heeft gedragen wordt door verweerder 1 niet gevolgd. Verweerder 1 baseert zich daarbij op de feiten zoals deze zijn vastgelegd in het plaatsingsbesluit en stelt dat het incident past in een patroon van doosbedreigingen en fysieke agressie met eiser als agressor. Gezien het feitenrelaas ziet verweerder 1 niet hoe het enkele feit dat eiser zich later alsnog heeft teruggetrokken onderschrijft dat er sprake zou zijn van zelfverdediging. Het agressieve en dreigende gedrag van eiser is reeds voldoende reden om over te gaan tot een HTL-plaatsing, ook als de gedragingen geen letsel hebben toegebracht. Bovendien neemt verweerder 1 in zijn overweging ook incidenten uit het verleden mee. Verder stelt verweerder 1 dat het standpunt van eiser dat de COa-medewerkers zich niet bedreigd zouden hebben gevoeld, gebaseerd is op een selectieve passage uit het gehele feitenrelaas. Volgens verweerder 1 hebben de COa-medewerkers zich wel degelijk bedreigd gevoeld. Volgens verweerder 1 is de HTL-plaatsing dan ook een passende maatregel.
5. Verweerder 2 is bereid om schade te vergoeden voor één dag voor het verblijf in de HTL zonder vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Uit de verslaglegging van het COa volgt dat eiser op 25 augustus 2023 gedurende de ochtend en middag onrustig is; eiser scheldt op verschillende momenten bewoners en personeel uit en heeft een bewoner geduwd. Om 18:15 uur wordt het COa-personeel opgeroepen omdat er een opstootje tussen bewoners, waaronder eiser, beginnend was. Eiser wordt uiteindelijk meegenomen door het personeel, dat met hem praat, en er wordt afgesproken dat eiser wegblijft bij een bepaald gedeelte van het gebouw. Ongeveer veertig minuten later wordt 112 gebeld, omdat eiser met een vork op bewoner B afloopt, waarna C ingrijpt. Eiser trekt vervolgens zijn shirt uit en rent het gebouw binnen. Eiser komt weer naar buiten en rent dreigend tussen de gebouwen door. De COa-medewerkers zien dat eiser een groot koksmes in zijn hand heeft en dat eiser zwaaiend met het mes achter een groep (Arabische) amv’s aanrent. Deze amv’s proberen eiser op afstand te houden door fietsen en takken te gooien, waarbij zij eiser niet raken. Hierop besluit eiser om terug te rennen en naar zijn gebouw te gaan, waarna hij zich opsluit in zijn kamer. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verslaglegging deugdelijk gemotiveerd volgt hoe de situatie is ontstaan en wat eisers aandeel is geweest in het incident. Ook staat niet ter discussie dat eiser met een mes op een groep amv’s is afgelopen. Anders dan eiser betoogt, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser enkel handelde uit zelfverdediging en slachtoffer was, nu eiser door het COa na het opstootje uit de groep is meegenomen, waarna is afgesproken met eiser dat hij zich niet in een bepaald gedeelte van het gebouw mocht begeven. Vervolgens zoekt eiser zelf de confrontatie op, door met een vork achter bewoner B aan te rennen, binnen een mes op te halen, om vervolgens daarmee achter de groep amv’s aan te rennen. De rechtbank overweegt dat verweerder 1 het gedrag van eiser terecht heeft aangemerkt als een gedraging met een zeer grote impact. Dat eiser zich na het gehele incident heeft onttrokken door zich op te sluiten op zijn kamer, niet is meegenomen door de politie en dat er geen aangifte is gedaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ernst van het incident minder is en dat eiser geen ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat, nu de COa-medewerkers zich niet bedreigd zouden hebben gevoeld met de dood, en de gedragingen van eiser hooguit als schelden kunnen worden gekwalificeerd hetgeen onvoldoende zwaarwegend is voor een HTL-plaatsing, enkel ziet op een selectieve passage uit het gehele feitenrelaas, wat niet afdoet aan de overige kwalificatie van het incident. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 terecht en op goede gronden het plaatsingsbesluit aan eiser heeft opgelegd.
6.1.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 augustus 2023 in de HTL is geplaatst, terwijl het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel op 29 augustus 2023 zijn opgelegd. Dit maakt dat eiser feitelijk twee dagen zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers (een gedeelte van die) twee dagen verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime – vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat eiser een verklaring voor vrijwillig verblijf heeft ondertekend, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 per dag die hij ten onrechte gedurende (een gedeelte van) twee dagen, namelijk op 28 augustus 2023 en op 29 augustus 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 50,00.
7.1.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 50,00;
  • veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open