ECLI:NL:RBDHA:2023:15841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres, een Poolse vreemdeling, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van haar vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of beletten. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en voerde aan dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat zij naar Nederland was gekomen om te werken en een sollicitatiegesprek had. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij rechtmatig verblijf had. De rechtbank stelde vast dat eiseres eerder was uitgezet naar Polen en dat zij niet had aangetoond dat zij haar verblijf in Nederland effectief had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen en dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren gemotiveerd. Hoewel de rechtbank vaststelde dat er een gebrek was in de procedure, leidde dit niet tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris echter wel in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eisers] , eiseres,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
Grondslag en maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staan in de maatregel vermeld dat eiseres:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiseres:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres voert aan dat de grondslag van de maatregel van bewaring onjuist is, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar rechtmatig verblijf. Eiseres is namelijk naar Nederland gekomen om te werken. Zij stelt een sollicitatiegesprek te hebben en wil werken, zodat zij daarom voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Zij heeft verder aangegeven dat zij dit kan aantonen als de vreemdelingenpolitie onderzoek doet in haar telefoon. Uit de gegevens in de telefoon blijkt dat zij een afspraak heeft met een uitzendbureau. Om die reden betwist eiseres ook alle zware en lichte gronden.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 28 februari 2023 een verwijderingsbesluit heeft genomen en dit besluit op 29 maart 2023 aan eiseres is uitgereikt. Eiseres is de laatste keer op 12 juni 2023 uitgezet naar Polen. Vervolgens is eiseres wederom aangetroffen in Nederland. Niet is gebleken dat eiseres haar verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Op het moment van binnenkomst had eiseres geen werk en is ook onvoldoende gebleken dat zicht was op werk. Dit heeft zij ook niet onderbouwd met concrete stukken, ook niet ter zitting. De enkele stelling van eiseres dat zij de maandag na het gehoor een afspraak heeft bij een uitzendbureau is daarvoor onvoldoende. Eiseres had dit nader kunnen onderbouwen door het overleggen van bijvoorbeeld stukken van het gestelde uitzendbureau waaruit zou blijken dat er concreet zicht is op werk. De stelling van eiseres dat de vreemdelingenpolitie heeft nagelaten om hier onderzoek naar te doen in haar telefoon, ondanks dat hier naar is gevraagd door haar gemachtigde, leidt niet tot een andere conclusie. Nu uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres geen rechtmatig verblijf had in Nederland en zij reeds drie maal eerder is uitgezet naar Polen in verband met geen rechtmatig verblijf in Nederland, is het aan eiseres om haar stelling dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland nader te onderbouwen. Een enkele afspraak bij een uitzendbureau is daarvoor onvoldoende. Het is dus niet gebleken dat eiseres bij binnenkomst rechtmatig verblijf had. Verweerder was dan ook bevoegd om op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw de maatregel van bewaring aan eiseres op te leggen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware grond 3a en 3b terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [4] De rechtbank acht de motivering in de maatregel van bewaring over deze zware gronden voldoende. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om een risico aan te nemen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Artikel 5.3. van het Vb
6. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3. van het Vb.
7. Niet in geschil is dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3. van het Vb. Niet blijkt uit de stukken dat aan eiseres de maatregel van bewaring schriftelijke, in een taal die zij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan haar schriftelijke is uitgelegd dat zij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat zij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. De stelling van verweerder dat wel is voldaan aan het doel en de strekking van artikel 5.3. van het Vb, omdat eiseres tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring met behulp van een tolk is gewezen op haar rechten, leidt niet tot een andere conclusie. Derhalve is sprake van een gebrek.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiseres is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiseres beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor haar begrijpelijke taal aan eiseres kenbaar is gemaakt, heeft eiseres ook zonder deze schriftelijke mededeling gebruik kunnen maken van de haar toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Ambtshalve toets [5]
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiseres opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.