ECLI:NL:RBDHA:2023:15845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.S. Boedhoe, heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing uiteengezet, waarop de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, heeft gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft op 22 augustus 2023 de zaak behandeld. Eiser betoogt dat het onderzoek van de staatssecretaris onzorgvuldig is, omdat de informatie over de situatie in Kroatië uitsluitend afkomstig is van de Kroatische autoriteiten en niet is geverifieerd. Eiser verwijst naar rapporten die wijzen op structurele pushbacks in Kroatië, wat volgens hem de betrouwbaarheid van de informatie in twijfel trekt. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van de ontvangen informatie van de Kroatische autoriteiten mocht concluderen dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de informatie van de Kroatische autoriteiten voldoende betrouwbaar is om op te baseren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22435
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
5. Naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak van 13 april 20222 heeft de staatssecretaris onderzoek gedaan door vragen te stellen aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben deze vragen beantwoord in de brief van 15 november 2022, waarbij Kroatië verzekert dat het zich aan zijn internationale verplichtingen houdt ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten. Naar aanleiding van de antwoorden op de vragen van de Kroatische autoriteiten, heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat Dublinoverdrachten naar Kroatië weer kunnen worden opgepakt. De staatssecretaris verwijst in het bestreden besluit naar de beslisnota van 21 december 20223 en de brief van 20 januari 20234 van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer.
6. Eiser voert aan dat het onderzoek van de staatssecretaris onzorgvuldig is. De informatie is geheel afkomstig van de Kroatische autoriteiten, en is daarom niet objectief en betrouwbaar. De staatssecretaris heeft de informatie van de Kroatische autoriteiten niet geverifieerd. Uit de verstrekte informatie blijkt ook niet hoe de Kroatische wetgeving in de praktijk wordt toegepast. Eiser wijst er verder op dat de informatie van de Kroatische autoriteiten niet overeenkomt met het AIDA rapport van 2022 en de rapporten van Border Violence Monitoring Network (BVMN) van februari en maart 20235. Uit die rapporten blijkt onder andere dat er nog steeds structureel en op grote schaal pushbacks plaatsvinden in Kroatië. In het rapport van BVMN van maart 2023 wordt bovendien gesproken over deportaties ‘across the whole territory’. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 1 juni 20236 en Amsterdam van 6 juni 20237. Verder is het onzeker of de Kroatische autoriteiten de asielaanvraag inhoudelijk gaan behandelen, omdat de claim op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is geaccepteerd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De enkele omstandigheid dat de staatssecretaris heeft volstaan met vraagstelling aan de Kroatische autoriteiten, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Dat de informatie is verstrekt door de Kroatische autoriteiten betekent ook niet op voorhand dat de gegevens niet objectief en betrouwbaar zijn. Of het onderzoek van de staatssecretaris zorgvuldig is, is afhankelijk van de beantwoording van de vragen door de Kroatische autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is de beantwoording door Kroatië voldoende concreet. De Kroatische autoriteiten verwijzen niet alleen naar wetgeving, maar beschrijven ook hoe de wetgeving in de praktijk wordt toegepast. De informatie is ook toespitst op Dublinclaimanten. De staatssecretaris mocht dus met dit onderzoek volstaan.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris op basis van het verrichte onderzoek mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. De rechtbank licht dat hieronder toe.
3 https:
/open.overheid.nl/documenten/ronl-fd889750f12710716b85e5bdabec734e5794acf7/pdf.
4 https:
/open.overheid.nl/documenten/ronl-3c0b514c3b70eae49845a7823d24ad5a6cfaee17/pdf.
5 Rapport van Border Violence Monitoring Network van maart 2023, ‘Illegal pushbacks and border violence reports’.
9. In de brief van 15 november 2022 wordt de procedure uitgelegd van Dublinclaimanten die naar Kroatië worden overgedragen. De Kroatische autoriteiten geven onder meer aan dat Dublinclaimanten het recht hebben om in Kroatië asiel aan te vragen en dat de aanvraag als een eerste asielverzoek wordt behandeld. Verder hebben de Kroatische autoriteiten verzekerd dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet voordat hun asielverzoek is behandeld. De Kroatische autoriteiten hebben in de brief van 15 november 2022 wellicht een rooskleurig beeld geschetst door daarin op te nemen dat zijn nooit een asielzoeker hebben uitgezet zonder een onderzoek te hebben verricht naar de gegrondheid van het asielverzoek of voordat de asielprocedure was afgerond, terwijl niet ter discussie staat tussen partijen dat er pushbacks ten aanzien van vreemdelingen plaatsvinden, maar dit betekent niet dat aan die brief in het geheel geen waarde kan worden gehecht nu dat niets zegt over de situatie ten aanzien van specifiek Dublinterugkeerders in Kroatië. De Kroatische autoriteiten hebben zich niet onverschillig opgesteld tegenover de situatie door te reageren op de vragen van de staatssecretaris. Daarnaast vindt de rechtbank van belang dat de Kroatische autoriteiten in de brief ook vermelden dat zij bereid zijn bij twijfel ten aanzien van iedere Dublinclaimant waarvoor zij verantwoordelijk zijn individuele garanties af te geven waarin wordt verklaard dat hun grondrechten bij hun overdracht zullen worden gerespecteerd.
10. De rechtbank ziet in de rapporten die eiser heeft aangehaald geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan niet op de informatie van de Kroatische mocht worden afgegaan. In het AIDA-rapport van juni 2023, update 2022, staat dat Dublinterugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure. In het AIDA-rapport wordt met name ingegaan op pushbacks aan de buitengrenzen, en worden geen pushbacks beschreven waarbij blijkt dat het gaat om Dublinclaimanten. Uit de rapportage van BVMN van maart 2023 wordt gesproken over deportaties over het hele grondgebied van Kroatië. Uit dit rapport blijkt echter niet dat de deportaties plaatsvonden bij vreemdelingen die - al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië - door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten. Dat geldt ook voor het eerder rapport van BVMN van februari 2023. De rapporten die eiser heeft aangehaald leveren dus geen concrete aanknopingspunten op dat Dublinterugkeerders te maken zullen krijgen met pushbacks.
Ook de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag en Amsterdam, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de in die uitspraken vermelde rapportages en artikelen weliswaar pushbacks worden beschreven, maar nergens wordt beschreven dat het gaat om pushbacks jegens Dublinclaimanten.
11. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het feit dat de Kroatische autoriteiten het claimakkoord geaccepteerd hebben op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, niet tot een ander oordeel. De Kroatische autoriteiten hebben met het uitdrukkelijke claimakkoord van 28 juni 2023 gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen (op de wijze als beschreven in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening) en gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten hierbij hun verdragsverplichtingen en verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht zullen naleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië Dublinclaimanten, ondanks een claimakkoord (op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening), in strijd met de Europese regels terugstuurt naar hun land van
herkomst. Er zijn evenmin aanwijzingen dat Kroatië een ander land zal verzoeken tot overname of terugname. Als eiser problemen ervaart in Kroatië met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of indien hij andere problemen ervaart, dient hij zich daarover te beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.