ECLI:NL:RBDHA:2023:1587
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben verzoeksters, [naam 1] en [naam 2], een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend op 23 september 2021. Na een periode van niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hebben verzoeksters beroep ingesteld. Op 7 september 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd, waarna verzoeksters hun beroep hebben ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeksters door alsnog een besluit te nemen, kan de rechtbank op verzoek van verzoeksters de staatssecretaris veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 418,50 bedragen, gebaseerd op de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) genoemde bedragen, met toepassing van de wegingsfactor ‘licht’.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Verzoeksters zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.