ECLI:NL:RBDHA:2023:15911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
23/1793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering voor post-initiële masteropleiding International Relations and Diplomacy

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering. Eiseres, die op 1 september 2022 is begonnen aan de post-initiële masteropleiding International Relations and Diplomacy aan de Universiteit Leiden, had op 9 augustus 2022 studiefinanciering aangevraagd. De aanvraag werd op 25 augustus 2022 afgewezen omdat eiseres niet stond ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Eiseres diende vervolgens op 2 december 2022 een nieuwe aanvraag in, die ook werd afgewezen met het primaire besluit van 14 december 2022. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de opleiding waarvoor eiseres studiefinanciering heeft aangevraagd, een post-initiële masteropleiding is en dat deze niet in aanmerking komt voor studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000. Eiseres had geen resterende rechten op een prestatiebeurs, omdat zij voorafgaand aan de post-initiële masteropleiding geen studiefinanciering had ontvangen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet op de hoogte was van het feit dat zij zich had ingeschreven voor een post-initiële masteropleiding, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. De informatie van de Universiteit Leiden kan verweerder niet worden tegengeworpen, en het lag op de weg van eiseres om te weten welke opleiding zij volgde.

Eiseres beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel en de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat post-initiële masteropleidingen niet gelijkgesteld kunnen worden aan reguliere masteropleidingen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om studiefinanciering terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A.M. van Beek),
en

de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag studiefinanciering.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 december 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 januari 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres is op 1 september 2022 begonnen aan de post-initiële masteropleiding International Relations and Diplomacy aan de universiteit Leiden. Zij heeft op
9 augustus 2022 studiefinanciering aangevraagd voor een master Internationale betrekkingen in de vorm van een aanvullende beurs, een lening, collegegeldkrediet en een reisvoorziening. Verweerder heeft de inschrijving van eiseres gecontroleerd en heeft de aanvraag op 25 augustus 2022 voor de periode van september tot en met december 2022 afgewezen, omdat eiseres niet staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.
3. Op 2 december 2022 heeft eiseres met ingang van 1 januari 2023 een aanvraag ingediend voor studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs, een lening, collegegeldkrediet en een reisvoorziening voor de post-initiële masteropleiding International Relations and Diplomacy. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor de periode van januari tot en met december 2023 met het primaire besluit afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden waar studenten aan moeten voldoen als zij voor zo’n opleiding voor studiefinanciering in aanmerking willen komen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is er vanuit gegaan dat zij zich had ingeschreven voor een initiële masteropleiding. Zij is er later pas achter gekomen dat de opleiding een post-initiële masteropleiding betrof en zij daarom geen recht had op studiefinanciering. Als zij hier eerder van op de hoogte was geweest, had zij zich niet ingeschreven voor die opleiding. Eiseres beroept zich daarnaast op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat zij gelijk behandeld dient te worden als een ieder die een initiële master volgt, omdat zij na het behalen van haar bacheloropleiding niet eerst een initiële masteropleiding heeft gevolgd, maar gelijk de
post-initiële masteropleiding. Eiseres beroept zich verder op de hardheidsclausule en stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Zij heeft namelijk studiefinanciering aangevraagd in de vorm van een lening, waardoor de afwijzing van haar aanvraag geen gevolgen heeft voor het daarmee te bereiken doel van het inperken van de kosten van het onderwijs. Het reisproduct betreft een gift van ongeveer € 100 per maand en moet gezien worden als een zeer beperkte kostenpost. Daar komt bij dat eiseres niet eerder aanspraak heeft gemaakt op studiefinanciering. Eiseres is verder nog van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), gelezen in samenhang met de artikelen 7.3a. en 7.3b. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), volgt dat in het hoger onderwijs onderscheid wordt gemaakt tussen een masteropleiding en post-initiële masteropleiding. Uit artikel 2.8 van de Wsf 2000 volgt dat alleen een student die een voltijdse associate degree-opleiding, een voltijdse bacheloropleiding of een voltijdse masteropleiding volgt, in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. Voor een post-initiële masteropleiding kan een recht op studiefinanciering bestaan, indien wordt voldaan aan de in artikel 5.7, vierde lid, van de Wsf 2000 genoemde voorwaarde. Als een student binnen de diplomatermijn een hbo-bacheloropleiding, hbo-masteropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding afrondt, wordt de resterende periode van het recht op prestatiebeurs verstrekt in de vorm van een gift als de student begint aan een voltijdse post-initiële masteropleiding. Een studerende kan gebruik maken van deze ’resterende rechten’ als hij minimaal één maand prestatiebeurs hoger onderwijs heeft verbruikt. Daarnaast is een voorwaarde voor toekenning van ‘resterende rechten’ dat de studerende al een diploma in het hoger onderwijs heeft gehaald. Op grond van dit diploma moet de prestatiebeurs hoger onderwijs zijn omgezet.
6. Vaststaat dat de opleiding waarvoor eiseres op 2 december 2022 studiefinanciering heeft aangevraagd een post-initiële masteropleiding is als bedoeld in artikel 7.3b. van de WHW. Verder staat vast dat deze opleiding niet valt onder de opleidingen die in artikel 2.8 van de Wsf 2000 worden genoemd als opleiding waarvoor studiefinanciering kan worden verstrekt. Dat betekent dat voor eiseres slechts recht op studiefinanciering bestaat als zij een resterende periode aan prestatiebeurs zou hebben, als bedoeld in artikel 5.7, vierde lid, van de Wsf 2000. Nu niet in geschil is dat eiseres voorafgaand aan de post-initiële masteropleiding geen studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 heeft ontvangen, beschikte zij niet over resterende rechten op een prestatiebeurs die zij zou kunnen gebruiken voor een post-initiële masteropleiding. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres voor de door haar vanaf 1 september 2022 gevolgde opleiding, geen recht heeft op studiefinanciering.
7. Dat eiseres niet op de hoogte was van het feit dat zij zich had ingeschreven voor een post-initiële masteropleiding, leidt niet tot een ander oordeel. De informatie die de Universiteit Leiden aan eiseres heeft verstrekt, kan verweerder niet worden tegengeworpen. [1] Er bestaat geen verplichting voor verweerder om voorlichting te geven over de vraag of een opleiding in aanmerking komt voor studiefinanciering. Het lag op de weg van eiseres om te weten wat voor opleiding zij ging volgen, voordat zij studiefinanciering aanvroeg. Te meer, omdat uit productie 3 van de in bezwaar overgelegde stukken blijkt dat op de website van de Universiteit Leiden destijds vermeld stond “The Advanced Master’s Programme International Relations and Diplomacy is not subsidised by the Dutch government”.
8. Voor wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken dat in gelijke gevallen anders wordt gehandeld. Eiseres is na haar wo-bachelor opleiding bovendien niet een wo-masteropleiding gaan volgen, maar een post-initiële masteropleiding. Zoals volgt uit overweging 5., kan een post-initiële masteropleiding niet gelijk worden gesteld aan een wo-masteropleiding. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
9. Eiseres kan voorts niet worden gevolgd in haar beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000. De wetgever heeft post-initiële masteropleidingen immers expliciet willen uitsluiten van de mogelijkheid van studiefinanciering. Verder is nog van belang dat van studenten die studiefinanciering willen ontvangen mag worden verwacht dat zij zich over hun rechten en plichten goed laten informeren. Ook in beroep zijn geen (andere) feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat zou moeten worden gezegd dat verweerder toepassing had behoren te geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een (zeer) bijzondere omstandigheid van individuele aard, waarin verweerder aanleiding had behoren te vinden om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
10. De argumenten ter onderbouwing van de beroepsgrond over de onevenredigheid van de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering gaan eraan voorbij dat de Wsf 2000 een hardheidsclausule kent, waarmee van die wet kan worden afgeweken in zeer bijzondere omstandigheden. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder over de toepassing daarvan een juist oordeel heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.