ECLI:NL:RBDHA:2023:15933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.24590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser, van Turkse nationaliteit, had tegen het besluit van 26 augustus 2023 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 september 2023 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.S.H. Orsel, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en was zonder geldig reisdocument Nederland binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het niet naleven van de vertrekplicht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser's argument dat hij in een procedure voor een reguliere verblijfsvergunning zat, werd verworpen, omdat hij geen rechtmatig verblijf had en niet in Nederland mocht blijven wachten op de uitkomst van zijn bezwaar.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24590

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1983.
1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
2.
De gemachtigde van eiser betoogt dat sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Subsidiair betoogt hij dat verweerder, gelet op de omstandigheden van deze zaak, had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft een aanvraagprocedure lopen voor een reguliere verblijfsvergunning. Hij verbleef bij zijn vrouw en zij heeft genoeg financiële middelen voor hen beiden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal aanhouding voldoende duidelijk blijkt dat het verzoek aan eiser om zich te legitimeren heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van (algemene) politietaken en niet in het kader van de uitoefening van een bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheid. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiser is aangesproken in verband met straatintimidatie en dat hem ook in dat kader naar een geldig identificatiedocument is gevraagd. Voor zover eiser betoogt dat deze strafrechtelijke aanhouding onterecht is geweest, geldt dat de vreemdelingenrechter hierover niet kan oordelen. Het is namelijk niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden.
3.1.
Voor zover eiser de tegengeworpen zware en lichte gronden betwist, overweegt de rechtbank als volgt. De zware gronden onder 3a, 3b en 3c zijn in ieder geval terecht tegengeworpen aan eiser. Eiser is, na een eerdere uitzetting, zonder geldig reisdocument Nederland ingereisd. Hij heeft hier vervolgens verbleven zonder dat hij rechtmatig verblijf had. Daarnaast heeft hij eerder een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Hij heeft zich niet aan die vertrekplicht gehouden. Al gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De stelling dat eiser momenteel in een procedure zit voor een reguliere verblijfsvergunning maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank benadrukt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Zijn aanvraag is afgewezen. Hij heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar hij mag een beslissing op het bezwaar niet in Nederland afwachten. Er is verder ook niet gebleken van een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening die dat anders maakt. Gelet op de besproken gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat er geen risico op onttrekking bestaat omdat hij bij zijn vrouw verblijft.
Mede gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat met een lichter middel dan bewaring niet kon worden volstaan om de uitzetting van eiser zeker te stellen. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser betrokken (waaronder de omstandigheid dat zijn vrouw in Nederland verblijft), maar terecht gewezen op het eerdere terugkeerbesluit, het illegale verblijf in Nederland en op het feit dat eiser meerdere keren heeft aangegeven niet te willen vertrekken.
Wat is de conclusie?
4. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.