ECLI:NL:RBDHA:2023:16065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.28012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De maatregel is opgelegd op 1 september 2023 en op 7 september 2023 opgeheven door de staatssecretaris. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank beperkt de beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, aangezien de maatregel van bewaring is opgeheven. Eiser stelt dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit had moeten nemen, omdat hij langer dan zes maanden in bewaring zit. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verlengingsbesluit te nemen, omdat er sprake was van inbewaringstelling op verschillende grondslagen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de zware gronden voor de maatregel van bewaring terecht heeft tegengeworpen. Eiser heeft zich na zijn eerdere inbewaringstelling niet meer gemeld bij de autoriteiten en heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat er geen lichter middel opgelegd had hoeven worden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 26 september 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 1 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 7 september 2023 opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [1] In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Had de staatssecretaris een verlengingsbesluit moeten nemen?
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit moet nemen, aangezien hij langer dan zes maanden in bewaring zit. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen verlengingsbesluit heeft genomen en hem de zesmaandentoets is ontnomen. Dit heeft hem geschaad in zijn rechtsbelangen.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet gehouden was om een verlengingsbesluit te nemen, zoals genoemd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Er is namelijk sprake van een inbewaringstelling op verschillende grondslagen, zodat van een voortzetting van een maatregel geen sprake is geweest. Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van de duur van de bewaring. Deze is opgenomen in de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd op 1 september 2023. De staatssecretaris heeft zich hier op het standpunt gesteld dat de maatregel voort moet duren, omdat het belang van de staat momenteel zwaarder weegt. Er is namelijk een laissez-passer verstrekt, daarom is een reële verwijdermogelijkheid voorhanden.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 200 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser betoogt dat de staatssecretaris de zware gronden 3b, 3c, 3h en 3i en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d niet mocht tegenwerpen. Eiser betwist dat hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij heeft namelijk een vaste woonplaats bij zijn moeder. Ook betwist eiser dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. Ook stelt hij dat hij ten onrechte ongewenst is verklaard. Hij heeft namelijk rechtsmiddelen aangewend tegen het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Verder stelt eiser dat ten onrechte wordt gesteld dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Terugkeer is volgens hem namelijk inhumaan. Eiser stelt dat hij zich aan alle geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden. Ook maakt de staatssecretaris ten onrechte het verwijt aan eiser dat hij gebruik maakt van het aanvraagsysteem. Het is toegestaan voor eiser om zijn illegale status te legaliseren. Tot slot is eiser van mening dat hij wel een vaste woon en verblijfplaats heeft bij zijn moeder en dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft namelijk een grote familie die financieel garant voor hem staat.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de zware grond 3b terecht heeft tegengeworpen. Eiser heeft namelijk nadat zijn inbewaringstelling op 2 april 2021 was opgeheven, zich niet meer gemeld bij de bevoegde autoriteiten om zijn vertrek te bewerkstelligen. Dit is een plicht die op eiser rust op grond van artikel 4.39 van het Vb 2000. De zware grond 3c heeft de staatssecretaris ook terecht tegengeworpen. Eiser heeft bij beschikking van 29 maart 2017 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van vijf jaar ontvangen op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze beschikking is op 19 april 2017 in persoon aan eiser uitgereikt. Eiser had dus op 19 april 2017 Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Eiser heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan het opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit volgende verplichting om Nederland te verlaten.
4.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de gronden van bewaring onvoldoende te achten. Uit vaste rechtspraak volgt dat, om deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [2] De zware gronden 3b en 3c kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd ten aanzien van de overige gronden doet daar niet aan af en behoeft daarom geen bespreking.
Is het voortduren van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat er geen rekening is gehouden met zijn belangen, de belangen onvoldoende heeft afgewogen en niet nauwkeurig te werk is gegaan. Eiser is van mening dat bij de belangenafweging zijn belangen moeten prevaleren. Eiser betoogt dat hij vanaf zijn kinderjaren in Nederland woont, dat al zijn familieleden in Nederland wonen waarmee hij heel goed contact heeft en dat zijn sociale leven zich in Nederland afspeelt. Eiser stelt dat zijn directe familie zijn sociale vangnet is en dat hij zich zonder zijn familie niet kan redden. Eiser betoogt verder dat hij geen enkele band heeft met Marokko. Eiser stelt dat hij niets weet van het land, dat hij zijn privéleven daar niet kan uitoefenen en dat hij, zover hem bekend is, in Marokko geen familie heeft wonen. Verder betoogt eiser dat hij zeer verstandelijk beperkt is. Dit houdt volgens eiser in dat hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat hij altijd afhankelijk is van derden. Eiser stelt dat hij altijd bij anderen heeft gewoond en dat anderen altijd voor hem hebben gezorgd. Eiser stelt dat hij niet een vergelijkbaar sociaal vangnet heeft in Marokko, waardoor het onredelijk bezwarend is om hem uit te zetten naar Marokko. Eiser is ervan overtuigd dat bij terugkeer naar Marokko een noodsituatie zal ontstaan. Daarnaast stelt eiser dat hij uit een eerdere relatie een kind heeft in Nederland. Door uitzetting naar Marokko wordt afbreuk gedaan aan het burgerschap van de Unie en family life, waardoor het onredelijk hard is om hem uit te zetten naar Marokko.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris is na een aangesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [3] De gehele periode van inbewaringstelling, ook als de vreemdeling op grond van verschillende grondslagen in bewaring heeft gezeten, moet hij bij deze belangenafweging betrekken. Dat heeft de staatssecretaris ook gedaan in de belangenafweging die hij in de maatregel heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft zich hier op het standpunt gesteld dat de maatregel voort moet duren, omdat het belang van de staat momenteel zwaarder weegt. Er is namelijk een laissez-passer verstrekt, daarom is een reële verwijdermogelijkheid voorhanden
5.2.
De argumenten die eiser aanvoert ten aanzien van family life zien niet op de maatregel van bewaring. Deze belangen lenen zich namelijk voor een procedure over de verblijfvergunning van eiser. Uit deze verzwaarde belangenafweging volgt dat de staatssecretaris voldoende en kenbaar heeft gemotiveerd waarom de bewaring gerechtvaardigd is.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
6. Eiser voert aan de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen. Eiser betoogt dat in zijn situatie een meldplicht passender is. Hij heeft namelijk een vaste woon- en verblijfplaats bij zijn moeder. Dit adres is ook bekend bij de politie.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende en kenbaar gemotiveerd in de gronden van de maatregel van bewaring waarom een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er een risico bestaat op onttrekking. Daarbij komt dat eiser meerdere keren heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Een eventuele meldplicht en bekende verblijfplaats bieden onvoldoende garantie dat eiser daadwerkelijk naar Marokko zal vertrekken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Dat staat in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.