ECLI:NL:RBDHA:2023:16085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
23/495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering wegens gebrek aan reële en daadwerkelijke arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de aanvraag voor studiefinanciering van eiseres terecht heeft afgewezen. De aanvraag werd afgewezen omdat de stage van eiseres niet kon worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 29 juli 2022, waarin haar aanvraag werd afgewezen. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij besluit van 1 december 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de zitting op 16 oktober 2023 plaatsvond via een beeldverbinding.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt, omdat zij haar stage niet krachtens een arbeidsovereenkomst heeft verricht. Hoewel de stageovereenkomst kenmerken van een arbeidsovereenkomst vertoont, zoals het verrichten van werkzaamheden en het ontvangen van een vergoeding, zijn de werkzaamheden voornamelijk in het belang van de opleiding van eiseres. De rechtbank concludeert dat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat de werkzaamheden onder de voorwaarden van reële en daadwerkelijke arbeid zijn verricht. Eiseres heeft geen loon ontvangen of gevorderd, wat doorslaggevend is voor de beoordeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister geen kosten hoeft te vergoeden die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de aanvraag voor studiefinanciering van eiseres terecht heeft afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 29 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor studiefinanciering van eiseres afgewezen. Verweerder heeft het daartegen gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard bij besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit).
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zitting was op 16 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag voor studiefinanciering van eiseres over de periode van april 2022 tot en met december 2022 afgewezen, omdat eiseres niet aangemerkt kan worden als migrerend werknemer. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat zij wel als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Zij heeft een stage gelopen, die volgens haar moet worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet op grond van de beleidsregel als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiseres desondanks als migrerend werknemer moet worden aangemerkt, omdat zij een stage heeft verricht onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden. [2] De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Eiseres heeft haar stage niet krachtens een arbeidsovereenkomst verricht. De stageovereenkomst van eiseres vertoont weliswaar kenmerken van een arbeidsovereenkomst, namelijk dat er werkzaamheden worden verricht en er een vergoeding wordt betaald, maar kan desondanks niet als arbeidsovereenkomst aangemerkt worden, omdat de werkzaamheden die eiseres heeft verricht – hoe nuttig ook – in overwegende mate in het belang zijn van de opleiding die zij volgt. Dit blijkt ook uit de tekst van de stageovereenkomst. Eiseres heeft aangevoerd dat zij voltijd werkzaamheden heeft verricht, dat ze dat onder een gezagsverhouding heeft gedaan, dat zij een vergoeding heeft ontvangen, dat zij voor verlof in aanmerking komt, dat er een meldingsplicht geldt bij ziekte, dat zij zich aan de bedrijfsreglementen moet houden en dat geheimhouding verplicht is. Deze feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te concluderen dat de werkzaamheden van eiseres onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden, zijn verricht. De rechtbank kent in dit kader doorslaggevend gewicht toe aan het feit dat eiseres geen loon heeft ontvangen of gevorderd.
5.2
Verdere feiten of omstandigheden die met zich brengen dat de werkzaamheden van eiseres - ondanks de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst en bijbehorende loonvordering - zijn verricht onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden, zijn niet gesteld of gebleken. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet studiefinanciering 2000 en de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528 (de beleidsregel).
2.Zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, waaronder de uitspraak van 26 februari 1992 (ECLI:EU:C:1992:89; ‘Bernini’).