ECLI:NL:RBDHA:2023:16192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/653389 / JE RK 23-1810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met een belast verleden

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 een beschikking gegeven tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam01]. De minderjarige verblijft sinds 26 juli 2023 bij een pleegmoeder, nadat hij in de thuissituatie bij zijn moeder ontspoorde. Sinds zijn uithuisplaatsing heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar de kinderrechter oordeelt dat hulpverlening in een gedwongen kader nog noodzakelijk is, gezien het belaste verleden van de minderjarige. De kinderrechter is van mening dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor zes maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing, wat door de kinderrechter is toegewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 waren de moeder, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De moeder heeft ingestemd met het verzoek en heeft aangegeven dat de samenwerking met de pleegmoeder goed verloopt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn verblijf bij de pleegmoeder tot rust is gekomen en dat het contact met zijn moeder positief verloopt. De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als voldaan beschouwd en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn van kracht van 26 oktober 2023 tot 26 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/653389 / JE RK 23-1810
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
's-Gravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[naam01], geboren op [geboortedatum01] 2007 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam02],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [naam03] van de Raad;
- [naam04] van de gecertificeerde instelling;
- [naam05] (hierna: de pleegmoeder) als toehoorder.
1.3.
De kinderrechter heeft [naam01] naar zijn mening gevraagd. [naam01] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [naam01] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [naam01] .
2.2.
[naam01] verblijft feitelijk bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 juli 2023 [naam01] voorlopig onder toezicht gesteld tot 26 oktober 2023.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 juli 2023 een machtiging verleend [naam01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 26 oktober 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam01] voor de duur van zes maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [naam01] heeft ADHD en een belast verleden. Hij heeft in de thuissituatie van de moeder veel meegemaakt. Hij laat sinds 2021 zelfbepalend gedrag zien en er is sprake van schoolverzuim. Nadat [naam01] getuige is geweest van de hersenbloeding van de moeder, namen de zorgen rondom [naam01] toe. Hij is drugs gaan gebruiken en accepteert het gezag van de moeder niet meer. De moeder is, mede door de gevolgen van haar hersenbloeding, overbelast. Na de uithuisplaatsing van [naam01] heeft hij verschillende verblijfplaatsen gekend, waaronder [plaats A] . Gelet op het feit dat hij zich hier aan de regels heeft gehouden en hij medewerking heeft verleend aan de hulpverlening, is [naam01] met psychologische ondersteuning thuisgeplaatst bij de moeder. Hierna ging het echter (opnieuw) mis, waarbij niet duidelijk was waar [naam01] verbleef en hij in aanraking kwam met de politie. Uiteindelijk werd hij opgenomen in het ziekenhuis vanwege fysieke klachten na (overmatig) drugsgebruik.
Gelet op de onhoudbare situatie die in de thuissituatie van de moeder is ontstaan, is [naam01] bij beschikking van 26 juli 2023 geplaatst bij de pleegmoeder. Vanaf dat moment is [naam01] vooruit gegaan. Hij heeft zijn school opgepakt, lijkt geen drugs meer te gebruiken en lijkt afstand te hebben genomen van verkeerde vrienden. Ook verloopt het contact tussen de moeder en [naam01] inmiddels goed. Zowel [naam01] , als de moeder en de pleegmoeder, uiten de wens dat [naam01] voor langere tijd bij de pleegmoeder zal verblijven. Zij zijn het er met elkaar over eens dat het perspectief mogelijk niet meer bij de moeder ligt. De gecertificeerde instelling deelt dit inzicht. De hulpverlening van FAST is dan ook stopgezet gedurende de voorlopige ondertoezichtstelling.
De Raad meent dat [naam01] op de goede plek zit bij de pleegmoeder. De ontwikkelingen die hij doormaakt zijn zonder meer positief, maar ze zijn ook nog erg pril. Om die reden vindt de Raad het vrijwillig kader op dit moment nog niet toereikend. De kans op een terugval in risicovol gedrag is namelijk groot en de gevolgen daarvan zouden een enorme impact hebben op de ontwikkeling van [naam01] . In de komende periode dient er volgens de Raad onder meer begeleiding en/of medicatie ingezet te worden voor de ADHD van [naam01] en er moet hulp komen om [naam01] en de moeder te laten werken aan hun onderlinge band.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. Daartoe heeft de moeder ter zitting naar voren gebracht dat zij een fijne samenwerking met de pleegmoeder ervaart en dat [naam01] op dit moment meer tot rust is gekomen. De moeder is blij dat de band tussen haar en [naam01] verbeterd is. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [naam01] nu weleens spontaan naar het huis van de moeder komt. Wel is gebleken dat [naam01] op het gebied van aansturing meer van de pleegmoeder aanneemt dan van de moeder.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ingestemd met het verzochte. [naam01] ontwikkelt zich goed in de thuissituatie van de pleegmoeder. Het netwerkpleeggezin van de pleegmoeder wordt op dit moment gescreend door pleegzorg. Hoewel deze screening nog niet afgerond is, bestaat er een positieve indruk. De pleegmoeder en de moeder hebben regelmatig overleg met elkaar en er is sprake van een goede samenwerking tussen hen. De gecertificeerde instelling vindt het wenselijk dat [naam01] ADHD medicatie en behandeling krijgt, zodat hij rust krijgt in zijn hoofd. Hiervoor is de wachtlijst bij de GGZ echter 3-4 maanden. Verder heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat het ernaar uitziet dat het verblijf van [naam01] bij de pleegmoeder voor de lange termijn is (en in dat geval uiteindelijk op vrijwillige basis), maar dat ook nog de mogelijkheid bestaat dat het op termijn in zijn belang is dat hij thuisgeplaatst wordt bij de moeder. De gecertificeerde instelling vindt dat de ondertoezichtstelling met de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden voldoende tijd biedt om de situatie te borgen voor de nabije toekomst.
4.3.
Desgevraagd heeft de pleegmoeder ingestemd met het verzochte. Daartoe heeft de pleegmoeder naar voren gebracht dat zij ziet dat het goed gaat met [naam01] . Hij is een vriend van haar zoon en de gezelligheid in haar thuissituatie is toegenomen dankzij zijn aanwezigheid. De pleegmoeder en de moeder hebben dagelijks contact met elkaar. Mocht [naam01] uiteindelijk langer dan de komende zes maanden bij de pleegmoeder verblijven, dan is dit geen enkel probleem.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. [naam01] verblijft sinds 26 juli van dit jaar bij de pleegmoeder, omdat hij bij zijn moeder thuis ontspoorde. Sindsdien heeft hij een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. In het gesprek met de kinderrechter heeft hij verteld geen drugs meer te gebruiken en afstand te hebben gedaan van verkeerde vrienden. [naam01] is tot rust gekomen in de thuissituatie van de pleegmoeder. Het contact met zijn eigen moeder verloopt positief. De moeder en de pleegmoeder steunen [naam01] op een constructieve manier. De positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril, wat maakt dat hulpverlening in het gedwongen kader, ook gelet op het belaste verleden van [naam01] , nog wel noodzakelijk is. Het is van belang dat een jeugdbeschermer betrokken blijft om toezicht te houden op de veiligheid en de ontwikkeling van [naam01] en om ervoor te zorgen dat de hulpverlening wordt voortgezet. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing van [naam01] bij de moeder op dit moment niet in zijn belang is. De kinderrechter acht het daarom van belang dat de huidige plaatsing wordt gecontinueerd. Gelet op de reeds ingezette positieve ontwikkeling acht de kinderrechter een termijn van zes maanden passend en geboden. Daarna kan de hulpverlening naar het oordeel van de kinderrechter – hetgeen bevestigd is door de gecertificeerde instelling – mogelijk in het vrijwillig kader worden voortgezet. Mocht het die kant op gaan, dan vertrouwt de kinderrechter erop dat de betrokkenen, zoals zij op zitting hebben toegezegd, hieraan ook hun medewerking zullen blijven verlenen. Daarbij drukt de kinderrechter tot slot [naam01] op het hart om zich maximaal in te zetten en om de juiste keuzes te maken. Hij heeft al laten zien dat hij dat kan.
5.2.
De kinderrechter zal daarom [naam01] onder toezicht stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [naam01] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 26 oktober 2023 tot 26 april 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg met ingang van 26 oktober 2023 tot 26 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Klopper als griffier, en op schrift gesteld op 24 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.