ECLI:NL:RBDHA:2023:16215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging van vergoeding voor fysiotherapie door gewezen militair afgewezen

In deze zaak heeft een gewezen militair, eiser, verzocht om verlenging van de vergoeding voor fysiotherapie. De staatssecretaris van Defensie, verweerder, heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser had eerder een vergoeding voor fysiotherapie ontvangen, maar verweerder stelde dat er geen medische indicatie meer was voor verdere behandelingen. Eiser had in 2018 een verzoek ingediend voor vergoeding van fysiotherapie, dat aanvankelijk was afgewezen, maar later voor twee jaar was goedgekeurd. Bij een nieuw verzoek in 2021 werd echter geconcludeerd dat de behandelingen niet noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om verlenging terecht was, omdat de behandelingen die eiser onderging niet als fysiotherapie konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de kosten van fysiotherapie voor gewezen militairen vergoed kunnen worden, maar alleen als er een medische noodzaak is. Eiser kon niet aantonen dat de behandelingen noodzakelijk waren voor zijn invaliditeit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: O. Nijeboer),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] )

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlenging van zijn vergoeding voor fysiotherapie afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij e-mail van 8 juni 2018 heeft eiser verweerder verzocht om vergoeding van kosten van fysiotherapie in combinatie met sportmassage om zijn nek/onderrug te ontspannen. Bij besluit van 20 juli 2018 heeft verweerder dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar het advies van verzekeringsgeneeskundig adviseur R.G. Goedhard van 17 juli 2018.
2. Op 11 december 2018 heeft verweerder alsnog besloten de kosten vanwege fysiotherapie gedurende twee jaar aan eiser te vergoeden. Aan de basis daarvan heeft een gesprek tussen verweerder en eiser gelegen. Verweerder heeft de verzekeringsgeneeskundig adviseur niet opnieuw om advies gevraagd. Wel heeft verweerder vermeld dat een verzoek om verlenging van de vergoeding van deze kosten voor advies zou worden voorgelegd aan een verzekeringsarts.
3. Bij e-mail van 6 december 2021 heeft eiser verzocht om verlenging van de periode waarin de kosten vanwege fysiotherapie worden vergoed. A.M. Koop, verzekeringsarts ABP/SMO (hierna: de primaire verzekeringsarts) heeft informatie opgevraagd bij R. Janssen (hierna: Janssen). Bij brief van 31 maart 2022 heeft Janssen laten weten dat eiser van 23 maart 2017 tot januari 2019 en vanaf juni 2021 in zijn praktijk komt voor sporttherapie en dat de behandelingen die eiser krijgt rebalancen en triggerpoint therapie zijn. De primaire verzekeringsarts heeft in haar advies van 17 mei 2022 vermeld dat er geen indicatie is voor fysiotherapiebehandelingen conform het beleid, omdat er al vele sessies zijn geweest (zonder aanhoudend en blijvend effect).
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen medische indicatie is voor de behandelingen van fysiotherapie op basis van de dienstverbandaandoening van eiser. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de primaire verzekeringsarts van 17 mei 2022.
5. De (bezwaar)verzekeringsarts, R.G. Goedhard (hierna: de (bezwaar)verzekeringsarts) heeft op 28 oktober 2022 commentaar uitgebracht.
In dit commentaar heeft de (bezwaar)verzekeringsarts het beleid dat wordt gehanteerd weergegeven:
Voor behandeling bij een psychosomatisch fysiotherapeut is geen verwijzing nodig van een huisarts of specialist.
De behandeling van fysiotherapie bij psychische klachten komt alléén voor vergoeding in aanmerking als deze wordt verricht door een psychosomatisch fysiotherapeut.
De aanvraag dient te worden vergezeld van een gericht behandelplan, waarbij de verschillende domeinen uit het bio-psychosociale model worden meegenomen.
De behandeling dient te worden afgestemd op de complexiteit van de problematiek; geclassificeerd als laag – matig – hoog complexiteitsniveau.
4. Uit overwegingen van uniformiteit wordt het te vergoeden aantal behandelingen gebaseerd op het maximale aantal behandelingen voor hoog complexe problematiek. Dit houdt in maximaal
18sessies, gegeven in 2 tranches van maximaal 9 sessies. Na de eerste tranche is na een evaluatie een éénmalige verlenging van 9 sessies mogelijk. In veel gevallen is de behandeling met name ook gericht op de acceptatie van restklachten t.g.v. een psychogeen ontregeld autonoom zenuwstelsel.
5. Eventuele opfrissessies dienen worden beoordeeld op individuele indicatie.
Uit het beleid volgt volgens de (bezwaar)verzekeringsarts dat voor (spier)spanningsklachten als bij eiser geen indicatie bestaat voor een chronische behandeling door een fysiotherapeut. Uitgangspunt is namelijk dat de betrokkene tijdens de behandelsessies leert hoe hij er zelf voor kan zorgen dat de spanningsklachten afnemen, wegblijven of kunnen worden verminderd.
Verder heeft de (bezwaar)verzekeringsarts vermeld dat ‘rebalancen en triggerpoint therapie’ geen specifiek fysiotherapeutische behandelingen zijn en dat ze daardoor aangemerkt kunnen/moeten worden als alternatieve behandelingen. Een vergoeding daarvoor is op basis van het huidige (Defensie)beleid uitgesloten, aldus de (bezwaar)verzekeringsarts.
6. Op 2 februari 2023 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden waarbij onder meer eiser en (bezwaar)verzekeringsarts aanwezig waren.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat het beleid bij aanvragen om vergoeding van de kosten van fysiotherapie op grond van psychiatrische aandoeningen is beschreven in het commentaar van de (bezwaar)verzekeringsarts. Van de toepassing van beleid kan worden afgeweken indien dit voor de belanghebbende tot een onevenredig nadelig resultaat leidt. Verweerder is van mening dat hiervan in het geval van eiser geen sprake is. Aangezien de aanvraag van eiser betrekking had op behandelingen door een fysiotherapeut die niet werkzaam is als psychosomatisch fysiotherapeut is alleen al om die reden de aanvraag terecht afgewezen, aldus verweerder.
8. In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder vermeld dat de behandelingen van eiser geen fysiotherapie zijn. Verweerder merkt daartoe op dat Janssen niet is geregistreerd als fysiotherapeut en zijn bedrijf volgens het bedrijvenregister actief is op het gebied van “overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie) en alternatieve genezers” en op bedrijvenpagina.nl is vermeld als sportmassage. Volgens het BMS-register van de Belangenvereniging BMS (Beroepsbeoefenaars in de Massage- en Sportverzorgingsbranche) is dit bedrijf actief in de branches sportmassage en sporttherapie.
Bij nader inzien stelt verweerder zich op het standpunt dat in deze zaak geen sprake is van fysiotherapiebehandelingen, zodat vergoeding van dergelijke behandelingen alleen al om die reden niet aan de orde kan zijn. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of de behandelingen die eiser ondergaat onder de noemer “alternatieve behandelingen” voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Onder verwijzing naar de Regeling Ziektekostenverzekering Militairen, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet het geval is.
Wat voert eiser aan?
9. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn verzoek om verlenging van de periode waarin de kosten voor zijn behandelingen worden vergoed heeft afgewezen. Hij vindt dat het begrip fysiotherapie in de ruimste zin van het woord moet worden bekeken.
Eiser voert aan dat hij op grond van de Voorzieningenregeling recht op vergoeding van de kosten van zijn behandelingen, ook al is er daarvoor geen medische noodzaak. Ook op grond van sociaal-medische redenen kunnen deze kosten worden vergoed. Voor zover in de Voorzieningenregeling is bepaald dat de aangevraagde behandelingen noodzakelijk moeten zijn, is eiser van mening dat dit in strijd is met artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Eiser voert, onder verwijzing naar het advies van de Commissie van Advies Volledige Schadevergoeding (CAVS) van 6 november 2016 in zaaknummer 2016/112, verder aan dat verweerder is voorbijgegaan aan het doel van de Voorzieningenregeling, aangezien de Voorzieningenregeling volledig schade dekkend zou moeten zijn. Het beleid dat verweerder hanteert bij de uitleg van de Voorzieningenregeling, is voorts niet in overeenstemming met de bijzondere zorgplicht als bedoeld in artikel 5 van de Veteranenwet, aldus eiser.
Verder voert eiser aan dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft geen keuring ondergaan en heeft geen vragen beantwoord die inzage geven in de huidige situatie.
Eiser is inmiddels gestopt met de behandelingen van Janssen omdat hij deze niet kan betalen. Het effect hiervan is dat de betrokkenheid in de relaties met zijn vrouw en kinderen onder druk staat en afneemt. Ook wordt het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer in toenemende mate een probleem. Naar zijn mening is er sprake zijn van ernstige bestaansverschraling en mogelijk psychische decompensatie.
Tot slot voert eiser aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur. In het kader van de schadeafhandeling is wat betreft de vergoeding van de kosten voor fysiotherapie verwezen de Voorzieningenregeling. Verder heeft verweerder bij besluit van 11 december 2018 de vergoeding voor de kosten vanwege fysiotherapie wel - zonder keuring - toegekend, terwijl verweerder zich nu op het standpunt stelt dat de fysiotherapie niet nodig is en niet helpt.
Wat zijn de regels?
10. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Wat heeft eiser aangevraagd? Fysiotherapie.
11. De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure gaat om de aanvraag van eiser om verlenging van de vergoeding van kosten voor fysiotherapie. Het gaat dus niet om de vraag of eiser recht heeft op vergoeding van kosten voor een alternatieve therapie als rebalancen en triggerpointtherapie. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van verweerder dat de behandelingen die eiser ondergaat zijn aan te merken als alternatieve behandelingen en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kan fysiotherapie worden vergoed op grond van de Voorzieningenregeling? Ja, als er een medische noodzaak is.
12. Voor zover verweerder tijdens de zitting het standpunt heeft ingenomen dat fysiotherapie niet kan worden vergoed op basis van de Voorzieningenregeling, kan de rechtbank dat standpunt niet volgen. Naar haar oordeel kunnen de kosten van fysiotherapie van gewezen militairen wel degelijk op grond van de Voorzieningenregeling voor vergoeding in aanmerking komen en blijkt dit ook uit eerdere rechtspraak. [1] Dan moet het, anders dan eiser betoogt, in beginsel gaan om behandelingen die noodzakelijk zijn ten gevolge van de invaliditeit. Weliswaar kunnen bepaalde voorzieningen op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van de Voorzieningenregeling worden verleend indien de verstrekking daarvan in verband met sociaal-medische redenen aangewezen is, maar voor de kosten van geneeskundige verzorging geldt dat de behandelingen noodzakelijk moeten zijn ten gevolge van de invaliditeit (artikel 10a van de Voorzieningenregeling).
13. De rechtbank ziet, anders dan eiser, geen grond voor het oordeel dat het vereiste van een noodzaak in strijd is met artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Dit artikel legt weliswaar de basis voor een regeling op basis waarvan voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen worden toegekend, waarbij niet expliciet is vermeld dat daarvoor een noodzaak moet bestaan, maar dit betekent niet dat in de Voorzieningenregeling geen voorwaarden kunnen worden gesteld aan de verstrekking daarvan.
14. De rechtbank overweegt voorts dat uit het advies van de CAVS van 6 november 2016 niet kan worden afgeleid dat het doel van de Voorzieningenregeling is dat alle gestelde schade op grond van die regeling moet worden vergoed. Gelet op artikel 2 van de Uitvoeringsregeling volledige schadevergoeding, houdt de rechtbank het ervoor dat bedoeld is dat voorzieningen op grond van de Voorzieningenregeling niet worden aangevuld op basis van de Uitvoeringsregeling volledige schadevergoeding.
15. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat het door de (bezwaar)verzekeringsarts weergegeven beleid niet mocht worden gehanteerd. In de wetsgeschiedenis van het door eiser genoemde artikel 5 van de Veteranenwet is te lezen dat de veteraan, indien nodig, verzekerd moet zijn van blijvende zorg indien hij gezondheidsproblemen heeft die gerelateerd kunnen worden aan de uitzendervaring. [2] Een beleid waarin uitleg wordt gegeven over wanneer zorg nodig is, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd.
Is er een medische noodzaak voor fysiotherapie? Nee.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door te verwijzen naar het commentaar van de (bezwaar)verzekeringsarts van 28 oktober 2022, voldoende onderbouwd dat fysiotherapie voor eiser niet noodzakelijk is. Naar haar oordeel is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De (bezwaar)verzekeringsarts was aanwezig tijdens de hoorzitting waar eiser zijn klachten heeft toegelicht. Ook heeft hij het advies van de primaire verzekeringsarts bij zijn beoordeling betrokken, die informatie had opgevraagd bij Janssen. Eiser stelt weliswaar dat hij, anders dan waar de (bezwaar)verzekeringsarts van uit is gegaan, de door hem aangevraagde behandelingen nodig heeft en dat deze de nadelige gevolgen ten gevolge van zijn invaliditeit verminderen, maar hij heeft dit niet onderbouwd met medische stukken.
Had verweerder op grond van de hardheidsclausule de gevraagde vergoeding toch moeten toekennen? Nee.
17. Zoals eiser aanvoert, kan een betrokkene in bijzondere gevallen in aanmerking komen voor een voorziening, verband houdende met zijn invaliditeit, indien hierin niet door een andere regeling wordt voorzien (artikel 11 van de Voorzieningenregeling). Eiser heeft echter niet (met stukken) aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie als verweerder de gevraagde voorziening niet toekent. De stelling dat de behandelingen een voorwaarde zijn om te kunnen sporten en daardoor helpen om vader en echtgenoot te kunnen zijn en meer deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat die stelling betrekking heeft op de behandelingen die hij heeft ondergaan, die naar het oordeel van de rechtbank niet als fysiotherapie aan te merken zijn.
Had verweerder op grond van het verbod op willekeur of het vertrouwensbeginsel toch de gevraagde vergoeding moeten toekennen? Nee.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur of het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser heeft de landsadvocaat in het kader van de schadeafhandeling wat betreft fysiotherapie naar de Voorzieningenregeling verwezen, maar dit betreft niet een concrete toezegging dat eiser daarvoor (onbeperkt) een vergoeding zou krijgen. Dat eerder een vergoeding is toegekend, betekent niet dat verweerder dit bij het bestreden besluit opnieuw moest doen. De eerdere vergoeding is voor twee jaar toegekend en eiser is medegedeeld dat hij een nieuw verzoek kon indienen als na twee jaar voortzetting noodzakelijk was.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Veteranenwet
Artikel 1, aanhef en onder c
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder veteraan: de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen.
Artikel 5
1. Onze Minister heeft een bijzondere zorgplicht voor veteranen die als gevolg van de inzet zorg nodig hebben. Deze zorgplicht houdt in dat veteranen en hun relaties worden bijgestaan bij hun revalidatie en re-integratie en bij het verkrijgen van materiële zorg, maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg.
2. Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld betreffende:
a. het inrichten van de revalidatie en de re-integratie van veteranen en hun relaties;
b. het begeleiden van veteranen en hun relaties bij het verkrijgen van materiële zorg;
c. het begeleiden van veteranen en hun relaties bij het verkrijgen van maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg.
Kaderwet militaire pensioenen
Artikel 2, vijfde lid
Aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen
Artikel 21
In aanvulling op de bij of krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Wet langdurige zorg gestelde regels, kan Onze Minister ten behoeve van de beroepsmilitair, de dienstplichtige, de reservist en de militair met een recht of uitzicht op pensioen krachtens dit besluit, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels stellen op grond waarvan genoemde militairen dan wel gewezen militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen, voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.
Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a.
betrokkene:de beroepsmilitair, de gewezen beroepsmilitair, de dienstplichtige militair, de gewezen dienstplichtige, alsmede de reservist en de gewezen reservist die ten gevolge van invaliditeit aantoonbare beperkingen ondervindt;
b.
invaliditeit:de invaliditeit met dienstverband, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningenmilitairen, ook indien sprake is van een invaliditeit van minder dan 10%;
c.
voorziening:het middel dat direct dan wel indirect de nadelige gevolgen van de beperkingen die de betrokkene ten gevolge van zijn invaliditeit ondervindt, opheft of vermindert dan wel voorziet in een financiële tegemoetkoming in of een financiële vergoeding van de kosten die daarvan een gevolg zijn;
d.
kosten:de kosten die de betrokkene in verband met invaliditeit noodzakelijkerwijs moet maken en zonder invaliditeit niet of niet in dezelfde mate gemaakt zouden worden;
e.
financiële tegemoetkoming:een gedeeltelijke vergoeding van de kosten van een voorziening;
f.
financiële vergoeding:een volledige vergoeding van de kosten van een voorziening;
g.
begeleider:degene die de betrokkene begeleidt, omdat de toestand van de betrokkene begeleiding nodig maakt.
Hoofdstuk 2. Voorzieningenpakket
Artikel 2
Voorzieningen worden verleend in de vorm van:
a. leefvoorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 3;
(…)
b. werkvoorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 4;
c. voorzieningen ter zake van de kosten van geneeskundige verzorging als bedoeld in hoofdstuk 4a;
d. bijzondere voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 5.
Artikel 3
Een voorziening als bedoeld in artikel 2 wordt slechts verleend indien:
a. de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit om medische dan wel sociaal-medische redenen aangewezen is;
b. deze in overwegende mate op het individu gericht is;
c. deze voor langere tijd noodzakelijk is;
d. deze voor de betrokkene niet algemeen gebruikelijk is;
e. deze door betrokkene vooraf is aangevraagd. Ambtshalve toekenning kan plaatsvinden indien tijdens een medisch onderzoek in verband met de invaliditeit van betrokkenede medische noodzaak komt vast te staan;
f. deze de meest goedkope adequate is. De verstrekking kan hierdoor afwijken van de aangevraagde voorziening.
Hoofdstuk 4a. Voorzieningen ter zake van de kosten van geneeskundige verzorging
Artikel 10a
Onder voorzieningen ter zake van de kosten van geneeskundige verzorging worden verstaan:
a. (…);
b. (…);
c. de financiële tegemoetkoming in de kosten van kleine medische hulpmiddelen dan wel behandelingen noodzakelijk tengevolge van de invaliditeit;
d. (…);
e. (…);
f. (…).
Artikel 11
In bijzondere gevallen kan de betrokkene in aanmerking komen voor een voorziening, verband houdende met zijn invaliditeit, indien hierin niet door een andere regeling wordt voorzien. Van een bijzonder geval is sprake indien niet toekenning van de bijzondere voorziening voor de betrokkene tot kosten zou leiden die redelijkerwijs niet ten laste van hem dienen te komen en bovendien zou leiden tot ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie van de betrokkene.
Uitvoeringsregeling volledige schadevergoeding
Artikel 2
1. De volledige schadevergoeding is een aanvulling op andere pensioenen, uitkeringen, voorzieningen en verstrekkingen die ten aanzien van de schade zijn en worden verstrekt aan de belanghebbende.
2. Aangezien voorzieningen en verstrekkingen op basis van de Voorzieningenregeling militaire oorlogs- en dienstslachtoffers een volledig schade dekkend karakter hebben vindt daarop geen aanvulling plaats.
3. (…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3021.
2.Zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2010-2011, 32 414, nr. 7, p. 12.