ECLI:NL:RBDHA:2023:16309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.1227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiser, geboren in 1996, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de eiser geen reëel risico op vervolging had aangetoond. De eiser, die afkomstig is uit Mogadishu, voerde aan dat hij bedreigd was door Al-Shabaab vanwege zijn werk als examencontroleur op een overheidsschool. Hij stelde dat deze bedreigingen hem dwongen om te vluchten. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen ongeloofwaardig waren, vooral omdat zijn echtgenote deze bedreigingen niet had genoemd in haar verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie in Somalië niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand bleef. De rechtbank oordeelde ook dat de bevolkingsgroep van de Reer Hamar, waartoe de eiser behoort, niet als een kwetsbare groep wordt beschouwd die recht heeft op bescherming onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1227

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.M. van Ewijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verleend. Ook heeft verweerder aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is opgetreden A.A. Waare. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 17 december 2021 heeft hij de asielaanvraag gedaan die in deze procedure aan de orde is. Zijn echtgenote heeft, mede namens hun minderjarige zoon, ook een asielaanvraag gedaan, waarover de rechtbank heden uitspraak heeft gedaan (zaaknummer NL23.1228).
Het asielrelaas
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat hij in de periode van mei tot en met oktober 2019 in zijn woonplaats Mogadishu is bedreigd. De bedreigingen waren gericht op hem als leraar op een overheidsschool, waar hij examencontroleur was. Tijdens de examenperiode, in mei 2019, is eiser tweemaal door een anonieme beller gebeld. De eerste keer zei de anonieme beller dat eiser de examenvragen moest afgeven. De tweede keer, na afloop van de examens, zei de anonieme beller dat eiser niet voor de ongelovigen moest werken maar voor de moslimbroeders. Ook heeft een leerling eiser bedreigd toen eiser hem aansprak op praten tijdens een examen. Ruim vier maanden later, in oktober 2019, dwong een bestuurder van een tuktuk eiser bij hem in te stappen, wat twee beveiligers hebben voorkomen. ’s Avonds is eiser gebeld en bedreigd met de dood. De twee beveiligers zijn later die maand vermoord, waarna mannen bij de moeder van eiser langs zijn geweest. Die mannen zeiden dat eiser ter dood was veroordeeld en dat zij degenen die hen hadden tegengehouden al hadden vermoord. Dat was de aanleiding voor eisers vlucht. Verder heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de broer van zijn echtgenote hem gediscrimineerd en bedreigd heeft. De broer van zijn echtgenote vindt eisers afkomst als Reer Hamar namelijk minderwaardig.
Het standpunt van verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bedreigingen wegens eisers werk als examencontroleur;
- problemen met de broer van zijn echtgenote.
3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Het tweede en derde relevante element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
3.2.
Het tweede element – de bedreigingen wegens eisers werk als examencontroleur – heeft verweerder ongeloofwaardig geacht vanwege de verschillende verklaringen van eiser en zijn echtgenote. De echtgenote noemt deze reden voor hun vlucht uit Mogadishu namelijk niet, terwijl eiser heeft verklaard dat zijn echtgenote op de hoogte was van de bedreigingen. Ook heeft verweerder erop gewezen dat de verklaringen van eiser vaag en summier zijn over degenen die hem zouden bedreigen en waarom. Verweerder acht het daarom niet geloofwaardig dat eiser vanwege zijn werk als examencontroleur is bedreigd.
3.3.
Wat betreft het derde element – de problemen met de broer van eisers echtgenote – heeft verweerder erop gewezen dat de verklaringen van eiser en zijn echtgenote tegenstrijdig zijn wat betreft de wijze en frequentie van het contact tussen eiser en de broer. Verweerder heeft er bovendien op gewezen dat het geen aan asiel gerelateerd probleem is dat de broer hem minderwaardig heeft genoemd. Verweerder heeft geconcludeerd dat het niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft met de broer van zijn echtgenote waarvoor eiser bescherming nodig heeft.
3.4.
Over de vraag of sprake is van gegronde vrees voor vervolging vanwege de geloofwaardig geachte identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de algemene situatie in Somalië niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk gerechtvaardigd moet vrezen voor vervolging. Evenmin heeft eiser volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan eiser heeft verweerder daarom geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
Het standpunt van eiser
4. Eiser heeft zich in beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Hij voert in beroep over het tweede element – de bedreigingen wegens eisers werk als examencontroleur – aan dat verweerder niet heeft onderkend dat de bedreigingen afkomstig zijn van Al-Shabaab. De gebeurtenissen in de periode van mei tot en met oktober 2019 passen volgens eiser in het beeld van rekrutering door Al-Shabaab zoals dat blijkt uit informatie uit algemene bronnen over Somalië. Het gaat dan onder meer om de anonimiteit van de bellers, het aanspreken van eiser als ‘moslimbroeder’ en het aanduiden van de overheid als ‘ongelovigen’. Daarbij wijst eiser erop dat overheidsscholen geregeld voorwerp zijn van aanslagen door Al-Shabaab. Dat zijn echtgenote de bedreigingen door Al-Shabaab niet heeft genoemd in het nadere gehoor over de asielaanvraag kan hem niet worden tegengeworpen volgens eiser, nu haar niet daarnaar is gevraagd. Voor het derde element – de problemen met de broer van zijn echtgenote – verwijst eiser naar de zienswijze die hij eerder in de procedure heeft ingediend. Over het eerste element voert eiser aan dat hij extra kwetsbaar is omdat zijn afkomst Reer Hamar is en hij geen clannetwerk heeft om op terug te vallen voor opvang en bescherming.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling:
- die verdragsvluchteling is; of
- die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º doodstraf of executie;
2º folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Mocht verweerder elementen 2 en 3 ongeloofwaardig achten?
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen de geloofwaardigheid van het eerste element – de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser – niet in geschil is, zodat dit geen beoordeling behoeft.
7. Over het tweede element – de bedreigingen wegens eisers werk als examencontroleur – begrijpt de rechtbank dat eiser zich erop beroept dat hij tot de risicogroep behoort die is genoemd in paragraaf C7, onder 30.3.2, van de Vreemdelingencirculaire. Voor zover hier van belang, is daarin neergelegd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als risicogroepen aanmerkt voor Zuid- en Centraal-Somalië personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, AMISOM of andere internationale actoren. Daarbij is vermeld dat een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu) en die zich erop beroept dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid, AMISOM of andere internationale actoren dit aannemelijk moet maken. Daarnaast moet hij aannemelijk maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met AlShabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet hoefde aan te merken als behorend tot deze risicogroep. Al-Shabaab heeft weliswaar aanslagen gepleegd op scholen, daaruit volgt echter nog niet dat Al-Shabaab de docenten ervan associeert met de overheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die aanslagen specifiek gericht zijn op de banden met de overheid en niet enkel zijn bedoeld om gewone burgers leed te berokkenen. Ook het betoog van eiser dat verweerder uit het samenstel van alle gebeurtenissen geen andere conclusie mocht trekken dan dat Al-Shabaab achter de bedreigingen zit, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft zich in dat kader beroepen op het algemene ambtsbericht over Somalië van juni 2023, blz. 36 e.v., waarin is vermeld dat de dwang voor potentiële rekruten vaak subtiel en niet openlijk is. De rechtbank stelt vast dat deze passage ziet op de vraag of een persoon zich vrijwillig of gedwongen aansluit bij Al-Shabaab: rekruten kunnen zich schijnbaar uit eigen beweging aansluiten terwijl zij zich eigenlijk door de economische en sociale situatie gedwongen zien. Die passage ziet dus op een andere situatie dan de situatie van eiser die zich juist niet bij Al-Shabaab heeft aangesloten. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten concluderen dat de bedreigingen enkel afkomstig zouden kunnen zijn van Al-Shabaab.
7.2.
Verder ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder niet aan eiser mocht tegenwerpen dat zijn echtgenote de bedreigingen door Al-Shabaab niet in het nadere gehoor heeft genoemd. Anders dan eiser heeft gesteld, leest de rechtbank in het verslag niet dat de vraag aan de echtgenote naar de problemen van eiser was beperkt tot de problemen met haar familie.
7.3.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de bedreigingen wegens eisers werk als examencontroleur ongeloofwaardig heeft geacht. Het betoog van eiser over het tweede element slaagt niet.
8. Voor het derde element – de problemen met de broer van eisers echtgenote – heeft eiser niet geconcretiseerd waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook in zoverre treft het beroep geen doel.
Moest verweerder de verblijfsvergunning verlenen vanwege element 1?
9. Over de beslissing van verweerder om eiser geen verblijfsvergunning te verlenen vanwege zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft in het huidige asielbeleid inzake Somalië de bevolkingsgroep van de Reer Hamar niet aanmerkt als een risico- of kwetsbare minderheidsgroep, waarvoor geldt dat slechts met geringe indicaties aannemelijk is gemaakt dat er een reëel risico is op vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in lijn met dat beleid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij enkel vanwege het behoren tot de Reer Hamar bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op dat punt ook kunnen baseren op het hiervoor al aangehaalde algemeen ambtsbericht over Somalië over de positie van Reer Hamar en andere minderheidsgroepen in Mogadishu en Somalië. Dat de Reer Hamar problemen ondervinden bij het vinden van werk en woning, zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, maakt nog niet dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond in stand blijft. Ook blijft het bestreden besluit in stand voor zover verweerder daarbij geen verblijfsvergunning regulier en geen uitstel van vertrek heeft verleend. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van F.G.A. Claessen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 augustus 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.