ECLI:NL:RBDHA:2023:16312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.28122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bescherming onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Russische nationaliteit hebbende, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55/EG). De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van reeds in Nederland verworven rechten die door het besluit van de staatssecretaris werden doorkruist. Verzoekster was feitelijk in staat om de behandeling van haar bezwaar in Nederland af te wachten en er was geen spoedeisend belang aanwezig om in te grijpen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het aan de staatssecretaris was om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter achtte het standpunt van de staatssecretaris niet evident onjuist en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28122

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat verzoekster geen recht heeft op bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55/EG).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft verzoekster nog een toelichting gegeven.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en heeft de Russische nationaliteit. Zij heeft aangegeven dat zij in Nederland wil verblijven onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (de richtlijn). De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 10 augustus 2023 op het standpunt gesteld dat verzoekster niet onder de richtlijn valt en daarom geen recht heeft op verblijf in Nederland onder de richtlijn. Zij heeft daar op zelfstandige gronden geen recht op, onder andere omdat zij niet ontheemd geraakt is door het conflict. De staatssecretaris vindt verder dat verzoekster niet heeft bewezen dat zij een gezin vormt of vormde met iemand die onder de richtlijn valt. Er is wel een verblijfssticker aan de partner van verzoekster uitgereikt, maar dit was niet terecht omdat hij niet aan de voorwaarden van de richtlijn voldeed, aldus de staatssecretaris.
3. Verzoekster wenst een schorsing van het besluit van 10 augustus 2023 en wenst te worden behandeld als ware zij in het bezit van een verblijfsrecht op grond van de richtlijn, omdat zij door het besluit het recht op gemeentelijke opvang, een toelage en recht op werk verliest. Ook dreigt zij van haar partner te worden gescheiden, aldus verzoekster.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed”, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster nooit een verblijfsrecht heeft gehad op grond van de richtlijn. Daardoor is er geen sprake van reeds in Nederland verworven rechten die door het besluit worden doorkruist. Verzoekster mag niet werken, maar dat mocht zij vóór het besluit ook niet. Zij verliest mogelijk wel het recht op gemeentelijke opvang, maar dat heeft in dit geval geen gevolgen. Verzoekster stelt namelijk dat zij in de gemeentelijke opvang mag blijven omdat zij inmiddels een asielaanvraag heeft ingediend. Zij ontvangt nu ook leefgeld. Ook hierin is dus geen spoedeisend belang gelegen. Dat de partner van verzoekster wél een (mogelijk ten onrechte verkregen) verblijfsrecht heeft op grond van de richtlijn, maakt niet dat de voorzieningenrechter nu moet ingrijpen. Het is aan de staatssecretaris om in bezwaar te beoordelen of verzoekster vanwege haar partner ook een verblijfsrecht op grond van de richtlijn heeft. Ook de vraag of verzoekster ontheemd is geraakt door het conflict zal de staatssecretaris zelf moeten beoordelen. Het standpunt van de staatssecretaris daarover acht de voorzieningenrechter niet evident onjuist. Verder is niet gebleken dat de staatssecretaris een concreet voornemen heeft om verzoekster op korte termijn uit te zetten of voorbereidingen daartoe te treffen. Verzoekster wordt dan ook vooralsnog niet van haar partner gescheiden, en is feitelijk in staat haar verblijf in Nederland voort te zetten en de behandeling van haar bezwaarschrift af te wachten. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van onverwijlde spoed om een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.