ECLI:NL:RBDHA:2023:16353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.27862 en NL23.27863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening van Syrische eiseres met Libanese kinderen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft op 24 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 augustus 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 5 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiseres stelt dat zij vreest voor haar leven en dat van haar kinderen vanwege de situatie in Syrië en de bedreigingen van haar ex-schoonfamilie in Libanon.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, ondanks dat er gezinsleven is aangenomen tussen eiseres en haar pleegdochter. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.27862 (beroep)
NL23.27863 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1]
V-nummer: [v-nummer 2]
en
[kind 2]
V-nummer: [v-nummer 3]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres, M. El Majdoubi als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Verder waren de twee kinderen en de pleegdochter van eiseres aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat ten onrechte heeft gedaan. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
3. Eiseres stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 1972. Haar twee minderjarige kinderen hebben de Libanese nationaliteit en zijn geboren op [datum 2] 2008 en [datum 3] 2009. Eiseres heeft op 24 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verder heeft verweerder geweigerd om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en is aan eiseres geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
4. Eiseres heeft, kort samengevat, aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vreest voor haar eigen leven en dat van haar kinderen. De algeheel slechte situatie in Syrië, door de oorlog, maakt het niet leefbaar voor hen. Zij zoekt in Nederland een veilig bestaan. De ex-man van eiseres is Libanees en haar kinderen hebben ook de Libanese nationaliteit. Eiseres stelt zelf enkel de Syrische nationaliteit te hebben. Zij heeft met een werkverblijfsvergunning in Koeweit gewoond, maar is daar ontslagen vanwege de coronapandemie en heeft daar geen verblijfsrecht meer. Eiseres stelt te worden bedreigd in Syrië en Libanon door de familie van haar ex-man omdat zij vanaf het begin niet akkoord gingen met het huwelijk tussen haar en haar ex-man.
Wat staat er in het bestreden besluit?
5. Verweerder heeft de volgende elementen van het asielrelaas van eiseres als relevant aangemerkt:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met ex-schoonfamilie.
5.1
Verweerder gelooft de verklaringen van eiseres over haar identiteit en herkomst, maar niet de verklaringen over haar nationaliteit. Verweerder volgt dat eiseres de Syrische nationaliteit bezit, maar volgt niet dat zij niet ook de Libanese nationaliteit heeft. Reden hiervoor is dat eiseres met een Grieks visum Nederland is ingereisd, dat verleend is op basis van een Libanees paspoort. Het Libanese paspoort is geregistreerd op de officiële en eigen naam en geboortedatum van eiseres. De bevindingen uit EU-VIS en het artikel 34-onderzoek [1] zijn leidend. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het paspoort vals is en zij niet de Libanese nationaliteit bezit. De verklaringen van eiseres dat algemeen bekend is dat het voor Syriërs zeer moeilijk is om de Libanese nationaliteit te krijgen, is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat zij niet de Libanese nationaliteit bezit. Het wordt eiseres ook zeer aangerekend dat zij haar Libanese paspoort heeft weggegooid waardoor er geen onderzoek meer kan worden gedaan naar de echtheid. Verweerder toetst daarom aan Libanon als land van herkomst.
5.2
Verweerder acht de verklaringen van eiseres over de problemen met haar ex-schoonfamilie ook niet geloofwaardig. Eiseres heeft deze problemen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en ook niet onderbouwd met documenten. De verklaringen van eiseres hierover zijn ongerijmd en bevreemdend. Eiseres heeft zich tot op heden niet gewend tot een (hogere) autoriteit in Koeweit of Syrië vanwege de bedreigingen, terwijl zij hier wel de mogelijkheid voor heeft gehad. Dat eiseres niet heeft getracht bescherming in te roepen van de autoriteiten, kan haar worden aangerekend, aldus verweerder.
5.4
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen omdat zij verweerder heeft misleid over haar nationaliteit. De informatie die zij heeft verstrekt over haar Libanese nationaliteit blijkt niet juist te zijn, waardoor sprake is van het verstrekken van valse informatie. Daarnaast heeft eiseres zich waarschijnlijk te kwader trouw ontdaan van een identiteits- of reisdocument dat haar identiteit of nationaliteit kon vaststellen.
Dient eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verkrijgen?
6. De rechtbank stelt vast dat aan eiseres in de aanvullende beschikking van 3 oktober 2023 door verweerder tot uiterlijk 3 april 2024 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is verleend. Ter zitting is vastgesteld dat daarmee aan de beroepsgronden van eiseres die op dit punt zien is tegemoetgekomen. Deze beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Is er sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [2] ?
7. De rechtbank stelt verder vast dat ter zitting door verweerder is erkend dat in het kader van artikel 8 van het EVRM geen belangenafweging is gemaakt, terwijl er door verweerder wel gezinsleven is aangenomen tussen eiseres en haar pleegdochter. Ook heeft verweerder gezinsleven tussen de kinderen van eiseres en haar pleegdochter aangenomen. De pleegdochter van eiseres heeft vanwege haar Syrische nationaliteit een asielverblijfsvergunning in Nederland gekregen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de toets aan het criterium ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’ – in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is gesteld – niet van toepassing is in deze situatie, maar dat de pleegdochter van eiseres valt onder het jongvolwassenbeleid zoals bedoeld in B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de motivering in het bestreden besluit dat er geen gezinsleven meer is omdat de pleegdochter een zelfstandige verblijfsvergunning heeft, onjuist is en dat van gezinsleven moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande volgt dat er een belangenafweging dient te worden gemaakt door verweerder en het beroep reeds hierom al gegrond is.
7.1
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege het voorgaande, maar zal in het kader van het nieuw te nemen besluit de overige beroepsgronden ook bespreken.
Had verweerder ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning op grond van humanitaire gronden moeten verlenen aan eiseres?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat eiseres in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van humanitaire gronden. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiseres een alleenstaande moeder is en haar asielprocedure al lange tijd voortduurt, vaker voorkomt en niet tot een andere afweging kan leiden. Voor zover eiseres zich beroept op haar medische omstandigheden, de mishandeling van haar ex-partner en haar gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven oordelen dat deze omstandigheden alsnog zouden moeten leiden tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres af kunnen wijzen?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres af heeft kunnen wijzen en dat er geen plicht op verweerder rust om nader onderzoek te doen naar de Libanese nationaliteit van eiseres. De enkele toestemming van eiseres om onderzoek te doen bij de Libanese autoriteiten is, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, onvoldoende om te oordelen dat verweerder verplicht was een dergelijk onderzoek uit te voeren. Verweerder gaat er op basis van het resultaat uit EU-VIS en het artikel 34-onderzoek van uit dat eiseres ook de Libanese nationaliteit bezit. Uit EU-VIS blijkt dat eiseres met een geldig Libanees paspoort heeft gereisd. Eiseres heeft verklaard niet meer in het bezit te zijn van het Libanese paspoort, maar dat zij dit via een smokkelaar heeft verkregen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij een paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen [3] . De rechtbank is van oordeel dat het eiseres valt aan te rekenen dat haar Libanese paspoort niet op echtheid kan worden onderzocht. Zij heeft immers verklaard dat zij het paspoort zelf heeft weggegooid omdat de smokkelaar eiseres hiertoe zou hebben geïnstrueerd op een bevelende toon. Het is aan eiseres om aan te tonen dat zij de Libanese nationaliteit niet bezit en daar is zij niet in geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiseres geopperde twijfel onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft daarom aan Libanon als land van herkomst kunnen toetsen. Eiseres heeft bestreden dat verweerder de gestelde problemen met haar ex-schoonfamilie ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de motivering van het besluit onjuist en onvolledig is in het kader van artikel 8 EVRM. Het beroep is gegrond gelet op wat de rechtbank onder 7. heeft overwogen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag van eiseres te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
10.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10.2
Omdat op het beroep is beslist bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10.3
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor wat betreft de hoofdzaak, hoger beroep worden ingesteld bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van
bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 34, paragraaf 3 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2270.