ECLI:NL:RBDHA:2023:16403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
NL23.25986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit van staatloze vreemdeling

In deze zaak heeft eiser, een staatloze vreemdeling geboren in Libanon, beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het terugkeerbesluit, dat op 23 oktober 2014 is genomen, gaf eiser een vertrektermijn van 28 dagen. Eiser stelde dat hij aan alle verzoeken van de staatssecretaris had voldaan en dat de terugkeerbesluiten ongemotiveerd waren. Hij betoogde dat zijn staatloosheid een reden zou moeten zijn om af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. De rechtbank heeft op 12 november 2015 geoordeeld dat eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks een eerder terugkeerbesluit. De rechtbank concludeerde dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat het terugkeerbesluit derhalve niet onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen, aangezien er geen sprake was van verwijtbaarheid. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/25986
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 november 2015 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. P.H. Hillen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verweerder,

gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach.

Procesverloop

Eiser heeft op 16 november 2014 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit van verweerder van 23 oktober 2014 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, op 2 november 2015 bepaald dat een zitting achterwege kan blijven en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld op [geboortedatum] in Libanon geboren te zijn en staatloos te zijn.
2. Bij besluit van 24 mei 2012 is aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een vertrektermijn van nul dagen. Bij het bestreden besluit van 23 oktober 2014 is eiser opnieuw een terugkeerbesluit uitgereikt met een vertrektermijn van 28 dagen.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd nadat eiser reeds voldaan had aan alle verzoeken die door verweerder waren gedaan met betrekking tot zijn terugkeer. Ten onrechte heeft verweerder de terugkeerbesluiten ongemotiveerd genomen. Eiser is staatloos en kan niet terugkeren naar zijn land van herkomst. Staatloosheid kan voor verweerder een reden zijn om af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. Ook indien het beroep ongegrond verklaard wordt is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten nu verweerder in procedureel opzicht verwijtbaar onjuist gehandeld heeft of heeft nagelaten. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL8869) en de daaraan voorafgaande conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NLPHR:2010:BL8869).
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het terugkeerbesluit wordt in artikel 3, punt vier, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) als volgt gedefinieerd: "de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld".
Ingevolge artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is verweerder gehouden een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft behoudens de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingen.
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder "terugkeerbesluit" verstaan: het terugkeerbesluit, bedoeld in artikel 3, punt vier, van de Terugkeerrichtlijn.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw stelt de minister, onverminderd de onder sub a tot en met c vermelde uitzonderingen, de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
5. Allereerst dient, gelet op de eerder ingenomen standpunten van partijen, beoordeeld te worden of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat hij een zodanig procesbelang heeft. Weliswaar was er een eerder terugkeerbesluit, maar het terugkeerbesluit waartegen dit beroep is gericht, bevat een nieuwe vertrektermijn, waardoor dit besluit reeds hierom op rechtsgevolg is gericht.
6. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet rechtmatig in Nederland verbleef waardoor verweerder het terugkeerbesluit niet ten onrechte heeft genomen. Voorts is niet in geschil dat eiser niet valt onder de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingen. Indien eiser meent dat hij buiten zijn schuld niet terug kan keren naar zijn land van herkomst dan wel dat er een andere grond is om hem verblijf in Nederland toe te staan, dient hij een hiertoe strekkende aanvraag in te dienen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten nu geen sprake is van verwijtbaarheid van de zijde van verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.