ECLI:NL:RBDHA:2023:16414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
NL23.177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser uit Colombia afgewezen door staatssecretaris, maar rechtbank oordeelt dat staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bedreigingen niet geloofwaardig zijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1995 en van Colombiaanse nationaliteit, heeft asiel aangevraagd omdat hij vreest voor zijn leven in Colombia. Hij stelt dat hij bedreigd wordt door zijn voormalige partner, die hem beschuldigt van het besmetten met HIV. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen, onder andere omdat hij de bedreigingen via sociale media niet geloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bedreigingen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de aangeboden bewijsstukken niet zorgvuldig heeft beoordeeld en dat het aan de staatssecretaris is om de asielaanvraag opnieuw te overwegen. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en geeft hem acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.177
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1995, van Colombiaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 13 december 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk in de taal Spaans en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De motivering die de staatssecretaris hiervoor heeft gegeven, kan de afwijzing van de aanvraag niet dragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in Venezuela geboren. Hij is in 2017 naar Colombia vertrokken. Eiser heeft daar een relatie gekregen met [naam voormalig partner] . [naam voormalig partner] en zijn familie zouden betrokken zijn geweest bij de [naam bende] die met name in Venezuela actief is. Na de beëindiging van deze relatie is eiser erachter gekomen dat hij besmet is geraakt met het Hiv-virus. Ook [naam voormalig partner] is erachter gekomen dat hij is besmet met het Hiv-virus. [naam voormalig partner] geeft eiser de schuld van deze besmetting en heeft hem via Facebook bedreigd. [naam voormalig partner] is ook bij zijn huis langs geweest en heeft eiser via zijn broer en zus bedreigd. Vervolgens heeft [naam voormalig partner] geprobeerd om eiser met een auto aan te rijden. Eiser heeft aangifte gedaan van bedreiging en is daarna vertrokken uit Colombia. Eiser vreest bij terugkeer gedood te worden door [naam voormalig partner] of zijn familie.
Besluitvorming
5.1.
Volgens de staatssecretaris bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Homoseksuele geaardheid;
3. Relatie met [naam voormalig partner] ; en,
4. Bedreigingen door [naam voormalig partner] .
5.2.
De staatssecretaris heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser (element 1) geloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft de homoseksuele geaardheid van eiser (element 2) ook geloofwaardig geacht evenals zijn relatie met [naam voormalig partner] (element 3). De staatssecretaris heeft de bedreigingen door [naam voormalig partner] (element 4) niet geloofwaardig geacht, omdat van de bedreigingen via Facebook niet de authenticiteit kan worden vastgesteld en niet duidelijk is wie de verzender en ontvanger zijn van deze berichten. Verder heeft eiser geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij aangifte tegen [naam voormalig partner] heeft gedaan van bedreiging en is het vreemd dat hij niet weet wat de stand van zaken is van deze aangifte. De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het incident met de auto alleen is gebaseerd op vermoedens en verder niet is onderbouwd. Wat betreft zijn geloofwaardig geachte homoseksuele gerichtheid, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat eiser bij eventuele problemen de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan inroepen en dat discriminatoire bejegening niet leidt tot een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden in Colombia. Voor eventuele problemen met [naam voormalig partner] kan eiser naar de politie gaan voor bescherming. Volgens de staatssecretaris bestaat er een vestigingsalternatief in Venezuela, omdat eiser alleen vanwege economische motieven naar Colombia is vertrokken.De staatssecretaris heeft daarom geconcludeerd dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [1] Ook is volgens de staatssecretaris niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
Bedreigingen door [naam voormalig partner]
6. Eiser voert in beroep aan dat de staatssecretaris op grond van de ingebrachte bewijsstukken ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet wordt geloofd dat hij is bedreigd door [naam voormalig partner] .
6.1.
De staatssecretaris heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de Facebookberichten in kopie zijn overgelegd, zodat hiervan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Verder heeft de staatssecretaris een afwijking geconstateerd, omdat de profielfoto’s op de screenshots verspringen. Volgens de staatssecretaris wordt uit de screenshots verder niet duidelijk wie de afzender en ontvanger is van deze berichten en valt niet te verifiëren of deze afkomstig zijn van [naam voormalig partner] . Uit de bedreigingen die zijn verstuurd naar de broer van eiser, blijkt niet dat deze zijn gericht aan eiser.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet wordt gevolgd dat eiser is bedreigd door [naam voormalig partner] . Eiser heeft een uitdraai van zijn Facebookberichten overgelegd, waaruit volgt dat hij is bedreigd door een persoon genaamd [naam voormalig partner] . Deze berichten onderbouwen zijn asielrelaas. Wat betreft het verspringen van de profielfoto’s op de overgelegde screenshots is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris geen deskundige is op dit gebied. Hoewel de screenshots ogenschijnlijk een afwijking bevatten en de rechtbank zich kan voorstellen dat de staatssecretaris vraagtekens plaatst bij de inhoud daarvan, wordt de staatssecretaris – bij afwezigheid van een deskundigenbericht en nu eiser een bewijsaanbod heeft gedaan – niet zonder meer in zijn conclusie gevolgd dat hierdoor kan worden getwijfeld aan de inhoud van de screenshots. Als de staatssecretaris twijfelt aan deze screenshots en eiser mogelijkheden tot onderzoek aanbiedt, ligt het gelet op de samenwerkingsplicht op de weg van de staatssecretaris om deze nader te onderzoeken. In dergelijke gevallen is het aan eiser om de onderzoeksmogelijkheden beschikbaar te houden, in ieder geval totdat de staatssecretaris daar gebruik van heeft gemaakt. Eiser heeft zijn inloggegevens van Facebook aan de staatssecretaris verstrekt om zijn Facebookaccount en de overgelegde berichten na te kunnen gaan. De staatssecretaris heeft dit aanbod echter geweigerd in verband met privacy redenen. Ook had de staatssecretaris de telefoon van eiser kunnen inlezen, om deze berichten te kunnen controleren. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan. Eiser heeft zelf geen andere mogelijkheid om nader te onderbouwen wie de afzender en ontvanger van deze berichten zijn. De staatssecretaris heeft verder ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat uit de bedreigingen die zijn broer [naam 2] heeft ontvangen, niet blijkt dat deze zijn gericht aan eiser. In de bedreigingen wordt namelijk gesproken van ‘
jouw geliefde broertje’. Eiser heeft hiermee dus wel degelijk aannemelijk gemaakt dat deze bedreigingen aan hem zijn gericht. Het standpunt van de staatssecretaris op de zitting dat deze berichten geen objectief verifieerbare stukken betreffen, betekent niet dat hier geen enkele waarde aan moet worden toegekend. De staatssecretaris heeft deze documenten niet zorgvuldig bij de beoordeling betrokken.
7. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte aan de hand van de overgelegde bewijsstukken heeft geconcludeerd dat niet wordt geloofd dat eiser aangifte heeft gedaan van bedreigingen door [naam voormalig partner] .
7.1.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser zijn gestelde aangifte tegen [naam voormalig partner] in verband met de bedreigingen niet schriftelijk heeft onderbouwd. De staatssecretaris heeft dit onderdeel van het element ongeloofwaardig mogen achten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat eiser aangifte heeft gedaan tegen [naam voormalig partner] van bedreiging. Uit de online aangifte van 18 oktober 2021 volgt dat eiser aangifte heeft gedaan tegen [naam voormalig partner] vanwege de verspreiding van Hiv en Hepatitus B en niet vanwege bedreiging. Dit document kan zijn asielrelaas dus niet onderbouwen. In het document van 15 oktober 2021 staat weliswaar dat eiser aangifte heeft gedaan van bedreiging, maar hierin wordt – anders dan in de online aangifte van 18 oktober 2021 – niet vermeld dat hij aangifte heeft gedaan tegen [naam voormalig partner] . Verder heeft de staatssecretaris aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser niet weet hoe het met de aangifte staat. De staatssecretaris heeft in dit kader verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Colombia van 22 maart 2022 waaruit blijkt dat de aangifte online kan worden gevolgd. [2] Eiser heeft ook een referentienummer gekregen waarmee hij de aangifte zou kunnen volgen. De rechtbank volgt de verklaring van eiser op de zitting dat hij met dit nummer geen toegang heeft tot het systeem niet. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd en niet is gebleken dat eiser niet op een andere manier de status van zijn aangifte zou kunnen bekijken.
8. Eiser voert verder aan dat uit zijn verklaringen wel degelijk blijkt dat de autobestuurder met opzet eiser wilde aanrijden en dat [naam voormalig partner] hierachter zat.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft deze gebeurtenis ongeloofwaardig mogen achten. De staatssecretaris heeft zich hierbij op het standpunt mogen stellen dat het standpunt van eiser dat [naam voormalig partner] achter deze poging tot aanrijding zit, enkel is gebaseerd op vermoedens die niet nader geconcretiseerd zijn. Zo heeft eiser de bestuurder van de auto niet gezien, beschikte [naam voormalig partner] voor zover eiser wist niet over een auto en wist [naam voormalig partner] niet waar hij werkte, terwijl dit incident vlakbij zijn werk plaatsvond. Verder heeft de staatssecretaris hierbij kunnen betrekken dat het enkel hard optrekken van een auto niet automatisch leidt tot het opzettelijk willen aanrijden van een persoon.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet wordt gevolgd dat eiser is bedreigd door [naam voormalig partner] . Het beroep is gegrond. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of het geschil anderszins finaal te beslechten, omdat het in de eerste plaats aan de staatssecretaris is om te bezien of de asielaanvraag wordt ingewilligd of dat deze alsnog wordt afgewezen met een gewijzigde motivering. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 13 december 2022 en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 december 2022;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en,
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr.G. van Reemst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals
2.Zie pagina. 63.