ECLI:NL:RBDHA:2023:16417
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag niet-tijdelijk humanitair verblijf na huiselijk geweld
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag twee beroepen van eiseres, die in beroep gaat tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag voor een niet-tijdelijk humanitaire verblijfsvergunning. Eiseres, geboren in 1993 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning op basis van haar relatie met haar ex-partner. De verblijfsvergunning werd ingetrokken omdat de relatie was verbroken, wat door de verweerder werd bevestigd. Eiseres voerde aan dat de intrekking onterecht was, omdat zij tijdens de bezwaarfase een aanvraag had ingediend voor wijziging van haar verblijfsdoel. Daarnaast stelde zij dat de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag in strijd waren met artikel 8 van het EVRM, omdat zij vreesde voor represailles bij terugkeer naar Marokko.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gedaan, aangezien eiseres niet had aangetoond dat de relatie met haar ex-partner nog bestond. Ook werd geoordeeld dat de aanvraag voor een niet-tijdelijk humanitaire verblijfsvergunning terecht was afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van huiselijk geweld dat de relatie had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Beide beroepen werden ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €837,-.