ECLI:NL:RBDHA:2023:16417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
NL21.18407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag niet-tijdelijk humanitair verblijf na huiselijk geweld

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag twee beroepen van eiseres, die in beroep gaat tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag voor een niet-tijdelijk humanitaire verblijfsvergunning. Eiseres, geboren in 1993 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning op basis van haar relatie met haar ex-partner. De verblijfsvergunning werd ingetrokken omdat de relatie was verbroken, wat door de verweerder werd bevestigd. Eiseres voerde aan dat de intrekking onterecht was, omdat zij tijdens de bezwaarfase een aanvraag had ingediend voor wijziging van haar verblijfsdoel. Daarnaast stelde zij dat de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag in strijd waren met artikel 8 van het EVRM, omdat zij vreesde voor represailles bij terugkeer naar Marokko.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gedaan, aangezien eiseres niet had aangetoond dat de relatie met haar ex-partner nog bestond. Ook werd geoordeeld dat de aanvraag voor een niet-tijdelijk humanitaire verblijfsvergunning terecht was afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van huiselijk geweld dat de relatie had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Beide beroepen werden ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.18407 (beroep I), NL22.2262 (beroep II) en NL22.2263 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiseres. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
Beroep I (NL21.18407)
1.1
Verweerder heeft bij besluit van 20 januari 2021 (primaire besluit I) de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’ van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 23 augustus 2020 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 29 oktober 2021 (bestreden besluit I) is verweerder bij de intrekking van deze verblijfsvergunning gebleven. Tegen bestreden besluit I heeft eiseres beroep I (NL21.18407) ingesteld.
Beroep II (NL22.2262)
1.2
Bij afzonderlijk besluit van 29 oktober 2021 (primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van het verblijfsdoel naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Met het besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit II) is verweerder bij deze afwijzing gebleven. Tegen bestreden besluit II heeft eiseres beroep II (NL22.2262) ingesteld bij de rechtbank.
1.3
Samenhangend met beroep II heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.2263) te treffen.
Beide beroepen
1.4
Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder besloten om een hoorzitting met eiseres te houden. De hoorzitting is op 17 oktober 2022 gehouden.
1.5
Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft verweerder bij besluit van 13 december 2022 (aanvullende besluit) de motivering van de bestreden besluiten aangevuld.
1.6
Eiseres heeft een reactie gegeven op het aanvullende besluit.
1.7
Beroep I en II zijn gelijktijdig op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande afmelding niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft Marokkaanse nationaliteit. Eiseres is sinds 18 juni 2019 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar toenmalige partner, de heer [naam] (referent).
2.1
Omdat referent bij verweerder heeft gemeld dat de relatie met eiseres is verbroken, is de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 23 augustus 2020 ingetrokken (primaire besluit I). Verweerder zag geen aanleiding om van de intrekking af te zien, omdat niet weersproken is dat de relatie tussen eiseres en referent verbroken is en dat zij niet meer samenwonen. Daarnaast is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of een schending van artikel 8 van het EVRM [1] niet gebleken. Bij bestreden besluit I heeft verweerder deze conclusies gehandhaafd.
2.2
Eiseres heeft een aanvraag gedaan tot wijziging van het verblijfsdoel naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Omdat eiseres niet heeft aangetoond dat het door haar gestelde huiselijk geweld heeft geleid heeft tot verbreking van de relatie met referent, is deze aanvraag door verweerder afgewezen (primaire besluit II). Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot het afwijken van het beleid. Verweerder heeft deze conclusies bij bestreden besluit II gehandhaafd.
2.3
Vanwege een uitspraak [2] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter heeft verweerder besloten alsnog een hoorzitting met eiseres te houden. Deze hoorzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2022.
Wat voert eiseres in beroep aan?
3. Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten en voert in de twee beroepen de volgende beroepsgronden aan.
Beroep I
3.1
Verweerder had moeten wachten met de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat eiseres tijdens de bezwaarfase van deze procedure een aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel had ingediend. Nu verweerder tegelijk met het bezwaar tegen de intrekking op de aanvraag tot wijziging heeft beslist, kan eiseres geen rechten meer ontlenen aan haar eerdere verblijfsvergunning ‘familie- of gezinslid’ en is haar recht om te werken in Nederland komen te vervallen. Verweerder heeft deze belangen van eiseres onvoldoende betrokken bij bestreden besluit I.
3.2
Daarbij vindt eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord over de risico’s die eiseres loopt als zij moet terugkeren naar Marokko. De familie van eiseres staat afwijzend tegenover haar relatie met haar ex en wil haar momenteel niet meer spreken of zien. Verweerder had aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten naar de gevaren en risico’s die eiseres loopt bij terugkeer naar Marokko.
Beroep II
3.3
Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag tot wijziging naar het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijk humanitair’ heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat de overgelegde politiemeldingen bij elkaar onvoldoende zijn om te worden aangemerkt als bewijs voor huiselijk geweld. Eiseres heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en dat de relatie met referent om die reden is beëindigd. Dat eiseres niet eerder aangifte heeft gedaan bij de politie mag verweerder in dit geval niet tegenwerpen, omdat sprake was van dwang en angst en eiseres vreesde voor represailles van haar ex-partner, hetgeen een bekend patroon is bij slachtoffers van huiselijk geweld. Verweerder beschouwt de politiemeldingen door eiseres ten onrechte als niet objectief en had - gelet op het bovenstaande - aanleiding moeten zien om eiseres te horen over haar thuissituatie, de relatie met haar ex en de familiesituatie bij terugkeer naar Marokko.
Ten aanzien van beroep I en beroep II
3.4
Tot slot betoogt eiseres in beide beroepszaken dat zij niet kan terugkeren naar Marokko, dat haar uitzetting wel degelijk in strijd met artikel 8 van het EVRM is en dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, waardoor verweerder gehouden was om bij de bestreden besluiten af te wijken van het beleid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep I: intrekking van de verblijfsvergunning
4. Ten aanzien van beroep I overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiseres heeft ingetrokken. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [3] Uit de melding van referent blijkt dat de relatie tussen eiseres en referent op 23 augustus 2020 is verbroken. Eiseres heeft ook niet aangetoond dat er vanaf die datum nog invulling is gegeven aan de relatie tussen eiseres en referent. Dat eiseres tot begin september 2020 in het huis van haar ex-partner is blijven wonen en dat eiseres stelt dat voor haar gevoel de relatie op 23 augustus 2020 nog niet definitief was verbroken, doet aan het voorgaande niet af.
4.2
Dat verweerder niet op dezelfde datum - zowel op het bezwaar tegen de intrekking als op de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel - mocht beslissen, wordt niet gevolgd.
Beroep II: wijziging van het verblijfsdoel
5. Ten aanzien van beroep II overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
Verweerder verleent een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden aan een vreemdeling die na verblijf in Nederland als familie- of gezinslid slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Uit verweerders beleid [4] volgt dat de vreemdeling moet kunnen aantonen dat het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de wijzigingsaanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie. Eiseres heeft namelijk geen van de volgens het beleid [5] vereiste stukken van de politie overgelegd op grond waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Ook is geen verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie overgelegd dat een vervolging tegen referent is ingesteld. Het overgelegde overzicht van de politiemeldingen over ‘ruzie/twist’ tussen eiseres en referent is summier en onvoldoende om als bewijsmiddel als bedoeld in het beleid te kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft daarbij terecht gesteld dat de drie incidenten op het politieoverzicht hebben plaatsgevonden nadat de relatie al was beëindigd en dat reeds daarom deze politiemeldingen niet kunnen aantonen dat het gestelde huiselijk geweld de aanleiding was voor het verbreken van de relatie tussen eiseres en referent.
5.3
De verklaringen die eiseres over het huiselijk geweld heeft afgelegd op de hoorzitting maken dit oordeel niet anders. Verweerder heeft in het aanvullende besluit mogen betrekken dat eiseres op de hoorzitting niet eenduidig heeft verklaard over het gestelde seksuele en huiselijke geweld. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de verklaringen op de hoorzitting afwijken van de verklaringen zoals die blijken uit de stukken van eiseres en de verklaring van haar praktijkondersteuner. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder vanwege deze tegenstrijdigheden geen aanleiding hoeven zien om het standpunt ten aanzien van het gestelde huiselijk geweld bij het aanvullende besluit te wijzigen.
5.4
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder op goede gronden besloten tot afwijzing van de aanvraag tot wijziging naar het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, nu onvoldoende is aangetoond dat de relatie van eiseres is verbroken ten gevolge van het door haar gestelde huiselijke geweld.
Beide beroepen
Terugkeer naar Marokko
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor eiseres onmogelijk is om naar Marokko terug te keren. Verweerder heeft mogen concluderen dat eiseres met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko moet vrezen voor represailles van haar familie. De overgelegde screenshots van chatgesprekken zijn daarvoor onvoldoende, nu deze overgelegde berichten niet zijn voorzien van een vertaling. Dat het onmogelijk is om deze berichten te laten vertalen volgt de rechtbank niet. In het aanvullende besluit heeft verweerder verder toegelicht waarom niet valt in te zien dat eiseres - in tegenstelling tot het verleden - nu wel voor een onmenselijke behandeling door haar familieleden moet vrezen wegens het ongehuwd samenwonen met haar ex-partner. Zo heeft verweerder toegelicht dat de familie van eiseres hiervan in het verleden op de hoogte moet zijn geweest.
Artikel 8 van het EVRM
7. Niet in geschil is dat eiseres geen familie- of gezinsleven meer heeft in Nederland. In beroep twisten partijen enkel nog over de vraag of sprake is van schending van het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van schending van het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat zij tot haar 26e in Marokko verbleven heeft, dat zij daar geboren en getogen is, dat zij de taal spreekt, dat zij bijgedragen heeft aan het maatschappelijke leven in Marokko en dat zij in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bovendien is eiseres nog recent in Marokko geweest. Verweerder heeft op grond daarvan mogen overwegen dat voldoende aannemelijk is dat eiseres in Marokko opnieuw kan aarden. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat zij niet onderbouwd heeft waaruit haar sociale contacten in Nederland bestaan en daardoor niet duidelijk is welke invulling eiseres geeft aan haar privéleven in Nederland. De omstandigheden ten voordele van eiseres – dat zij gewerkt heeft in Nederland en enige tijd rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland – maken niet dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen. Nu verder niet is gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Marokko niet op andere sociale contacten kan terugvallen of een beroep op haar overige familieleden kan doen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de bestreden besluiten geen schending van artikel 8 van het EVRM opleveren.
Beroep op artikel 4:84 van de Awb
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat voor verweerder geen aanleiding bestond om af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb. De reden daarvoor is dat eiseres niet de daartoe vereiste bijzondere omstandigheden heeft aangetoond.

Conclusies en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat verweerder de verblijfsvergunning ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ van eiseres terecht heeft ingetrokken en de aanvraag tot wijziging naar het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitair’ op goede gronden heeft afgewezen.
10. Nu er uitspraak is gedaan in beroep II en er niet langer sprake is van connexiteit [6] met een bodemprocedure, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard.
11. De rechtbank ziet echter wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Vaststaat dat verweerder tijdens deze beroepsprocedure uit eigen beweging een hoorzitting met eiseres heeft gehouden en vervolgens bij het aanvullende besluit de motivering van de bestreden besluiten heeft aangevuld. Aanleiding hiervoor was de uitspraak [7] van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022. Naar het oordeel van de rechtbank erkent verweerder hiermee dat de besluitvorming een gebrek kende. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze proceskostenveroordeling wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 vastgesteld op €837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van €837,- per punt, wegingsfactor 1). Redengevend daarvoor is dat verweerder enkel naar aanleiding van het indienen van de beroepschriften de gebreken in de besluitvorming heeft aangepakt, er in dit geval sprake is van samenhangende zaken en eiseres en haar gemachtigde niet op zitting zijn verschenen. Verweerder dient het bovengenoemde bedrag aan de gemachtigde van eiseres te betalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen (NL21.18407 en NL22.2262) ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €837,-.
De voorzieningenrechter
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.2263) niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de uitspraak in het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek op een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
3.Zie artikel 19 en artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Zie paragraaf B9/11, sub e, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Zie paragraaf B9/20.2 van de Vc.
6.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.