ECLI:NL:RBDHA:2023:16497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
SGR 23/381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering op basis van formele rechtskracht en uitsluitingsgrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023, zaaknummer SGR 23/381, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het UWV ongegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering opnieuw ingediend, maar het UWV had deze afgewezen op basis van een uitsluitingsgrond die al in 2010 was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de uitsluitingsgrond, die van toepassing is op personen die voor 1 januari 2011 ziek zijn geworden, nog steeds van kracht was voor eiser, die zich op 15 mei 2008 ziek had gemeld. De rechtbank concludeerde dat de klachten van eiser al aanwezig waren bij aanvang van zijn laatste dienstverband op 1 december 2007, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering.

Eiser betwistte de beslissing van het UWV en voerde aan dat zijn gezondheidsklachten, die voortkwamen uit een alcoholverslaving, niet aanwezig waren bij aanvang van zijn dienstverband. Hij stelde dat hij succesvol was behandeld en pas later arbeidsongeschikt was geraakt. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere beslissing van het UWV in rechte vaststond, omdat eiser hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank benadrukte dat de uitsluitingsgrond nog steeds van toepassing was, ook al had eiser in 2018 de diagnose Syndroom van Wernicke-Korsakov gekregen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geweigerd om eiser per 16 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank wees de proceskosten en het griffierecht af. De uitspraak benadrukt het belang van formele rechtskracht en de noodzaak voor nieuwe feiten of omstandigheden om een eerdere beslissing te herzien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/381

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. de Vink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 1 december 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Op 15 mei 2008 heeft eiser zich ziekgemeld vanuit een dienstverband voor bepaalde tijd. Na beëindiging van dit dienstverband heeft eiser korte tijd ziekengeld op grond van de Ziektewet ontvangen.
2. Op 9 maart 2010 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van
20 mei 2010 heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat eiser bij aanvang van zijn werkzaamheden op 1 december 2007 al dezelfde gezondheidsklachten had als de klachten waardoor eiser niet kon werken. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
3. Eiser heeft op 1 mei 2022 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. Daarin heeft hij gemeld dat hij vanaf 16 november 2018 niet kon werken als gevolg van ziekte.
4. Het UWV heeft vervolgens de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

5. In het bestreden besluit verwijst het UWV naar het besluit van 20 mei 2010. Daarin weigert het UWV aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering op grond van de Wet WIA. De verzekeringsarts heeft in 2010 geconcludeerd dat eisers klachten al aanwezig waren voordat zijn laatste dienstverband aanving op 1 december 2007, dat eiser niet belastbaar was met enige arbeid en dat uitval binnen 6 maanden na aanvang van het dienstverband was te verwachten. Op grond van het overgangsrecht is deze uitsluitingsgrond van toepassing gebleven op personen die vóór 1 januari 2011 ziek zijn geworden. De klachten waarvoor eiser de aanvraag 1 mei 2022 heeft ingediend komen voort uit dezelfde oorzaak als de oorzaak waardoor eiser in mei 2008 is uitgevallen en waardoor hij volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering van de Wet WIA. De uitsluitingsgrond zoals vastgesteld in 2010 blijft aldus bestaan.
6. Verder overweegt het UWV dat in artikel 55 van de Wet WIA limitatief de situaties worden genoemd waarin een WIA-uitkering later dan na afloop van de wachttijd kan ingaan. Het later ontstaan van het recht op een WIA-uitkering is slechts aan de orde als de
uitsluitingsgrond, zoals vastgesteld in 2010, niet langer bestaat. De uitsluitingsgrond is nog op eiser van toepassing, zodat er geen recht op een WIA-uitkering kan ontstaan en dus ook niet kan herleven. Het UWV komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke medische beoordeling van de arbeidsgeschiktheid die op grond van artikel 55 van de Wet WIA onder omstandigheden kan leiden tot een later alsnog ontstaan recht op uitkering.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij zich op 15 mei 2008 heeft ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten als gevolg van een alcoholverslaving. Bij afweging van de betrokken belangen had het UWV in redelijkheid niet kunnen overwegen, dat deze klachten al aanwezig waren voordat het laatste dienstverband van eiser op 1 december 2007 aanving, hij destijds al volledig arbeidsongeschikt was en de uitsluitingsgrond is blijven bestaan. Eiser was al voor de aanvang van dit dienstverband onder behandeling gekomen, de behandelingen waren destijds succesvol en eiser is langdurig abstinent van alcohol geweest, voordat hij bij zijn toenmalige werkgever in dienst trad. Eiser heeft ook na zijn indiensttreding naar behoren gefunctioneerd als installateur centrale verwarming. Hij heeft pas later een terugval gehad en is toen met ingang van 15 mei 2008 arbeidsongeschikt geraakt. In het besluit van het UWV van 20 mei 2010 is derhalve ten onrechte aangenomen dat de klachten van eiser al aanwezig waren, voordat zijn laatste dienstverband aanving en hij destijds al volledig arbeidsongeschikt was. Ter zitting voert eiser aan dat het UWV in de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2016 heeft aangegeven dat de verzekeringsarts in het
kader van de aanvraag voor een WIA-uitkering van 9 maart 2010 heeft vastgesteld dat de gezondheidsklachten van eiser tijdens zijn laatste dienstverband reeds aanwezig waren. De verzekeringsarts heeft destijds volgens eiser een verkeerde beoordelingsmaatstaf aangelegd. De verzekeringsarts heeft immers niet beoordeeld of eiser al volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering. Verder heeft eiser ter zitting aangevoerd dat het UWV heeft nagelaten om het betreffende rapport van de verzekeringsarts en de medische gegevens van de arbodienst over te leggen. Er kan derhalve niet worden geverifieerd of de beslissing van het UWV van 20 mei 2010 evident onrechtmatig is. In die zin is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en fair play beginsel en dient het reeds om die reden te worden vernietigd. Verder stelt eiser dat de fysiek zware werkzaamheden die hij deed bij zijn voormalig werkgever niet kunnen worden verricht door iemand die continu onder invloed van alcohol is. Eiser is daarnaast van mening dat het UWV de bij hen bekende gegevens uit 2010 bij deze beoordeling moet betrekken. Volgens eiser is er enige versoepeling aangebracht in de leer van de formele rechtskracht. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019 [1] en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2015 [2] .
8. Er is verder sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Als gevolg van de alcoholverslaving is bij eiser het Syndroom van Wernicke-Korsakov ontstaan. Deze diagnose is in 2018 gesteld. Eiser heeft ernstige cognitieve klachten, waaronder een geheugenstoornis. Ten gevolge van alcoholmisbruik is eiser daarnaast veelvuldig zijn evenwicht verloren, gevallen en/of gestruikeld, hetgeen een klapvoet tot gevolg heeft gehad. Er is daarom sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, zodat het UWV bij afweging van de betrokken belangen eiser met ingang van 16 november 2018 een WIA-uitkering had dienen toe te kennen.

Wat vindt de rechtbank

9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 16 november 2018. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De gronden van beroep zijn in feite gericht tegen het besluit van 20 mei 2010. Volgens eiser heeft het UWV in dat besluit ten onrechte geweigerd hem een WIA-uitkering toe te kennen. Uit het dossier blijkt dat dat besluit in rechte vaststaat, er is immers geen bezwaar tegen gemaakt.
11. In een eerdere procedure bij de rechtbank Den Haag (zaaknummer SGR 16/7370) over een melding van eiser dat zijn beperkingen per 1 januari 2013 zijn toegenomen heeft de rechtbank in de uitspraak van 9 maart 2017 het volgende overwogen:
‘3.1. De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 20 mei 2010 de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering op grond van de uitsluitingsgrond genoemd in artikel 43, onderdeel c, juncto artikel 46, tweede lid, onderdeel a, van de WIA (oud) is afgewezen. Deze afwijzingsgrond houdt in dat de klachten en beperkingen die hebben geleid tot de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser per 15 mei 2008 reeds aanwezig waren bij aanvang van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst en daarmee dus bij aanvang van de verzekering. In een dergelijk geval is verweerder gezien de formulering van dit artikel als ook de wetsgeschiedenis gehouden aan eiser een WIA-uitkering te weigeren. Tegen dit besluit heeft eiser destijds geen rechtsmiddel ingezet, waarmee deze beslissing in rechte vast is komen staan.
3.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat de uitsluitingsgrond genoemd in artikel 43, onderdeel c, juncto artikel 46, tweede lid, onderdeel a, van de WIA (oud) bij de inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving op 1 januari 2011 is komen te vervallen, maar dat in artikel 133 f van de WIA overgangsrecht is opgenomen waardoor deze uitsluitingsgrond voor personen die voor1 januari 2011 reeds ziek waren nog van toepassing blijft. De dag waarop eiser zich heeft
ziekgemeld voor zijn werkzaamheden betreft 15 mei 2008, welke datum duidelijk ligt voor
1 januari 2011.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat de eerdere uitsluitingsgrond uit 2010 ook nu nog op
eiser van toepassing is. Eiser stelt immers dat zijn recht op een uitkering herleeft omdat sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde klachten waarvoor eerder een uitkering is aangevraagd. Dit betreffen dezelfde klachten waarvan naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat deze reeds bij aanvang van het laatste dienstverband, en daarmee bij aanvang van de verzekering, reeds bestonden en die daarmee een uitsluitingsgrond vormen voor de toekenning van een WIA-uitkering. Omdat de beslissing omtrent de afwijzing van de aanvraag om een WIA-uitkering reeds in rechte vaststaat, kan de vraag of zoals door eiser gesteld de klachten die hebben geleid tot een ziekmelding in 2008 reeds bestonden voor aanvang van het dienstverband en daarmee de verzekering, hier niet ter discussie staan.
3.4.
Omdat ook nu nog de uitsluitingsgrond op eiser van toepassing is, het betreft immers een verergering van dezelfde klachten die eerder tot deze uitsluitingsgrond hebben geleid, kan op grond van artikel 54, eerste lid, onderdeel c, van de WIA ook nu geen recht op een uitkering ontstaan ofwel een dergelijk recht herleven. Aan de inhoudelijke (medische) beoordeling van de arbeidsgeschiktheid die op grond van artikel 55 van de WIA onder omstandigheden kan leiden tot een later alsnog ontstaan recht op een uitkering, komt de rechtbank dientengevolge niet toe.’
12. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in het bestreden besluit terecht deze uitspraak van de rechtbank volgt. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Het gegeven dat in 2018 bij eiser de diagnose Syndroom van Wernicke-Korsakov is gesteld en dat hij als gevolg daarvan ernstige cognitieve klachten heeft kan er niet toe leiden dat de uitsluitingsgrond niet meer van toepassing is en evenmin dat het recht op uitkering herleeft.
13. De rechtbank stelt vast dat ook de gronden die eiser ter zitting heeft aangevoerd in feite gericht zijn tegen het besluit van 20 mei 2010. Zoals overwogen in rechtsoverweging 10 blijkt uit het dossier dat dat besluit in rechte vaststaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze beroepsgronden niet kunnen slagen. De uitspraken die eiser ter zitting benoemt maken dit niet anders. Uit deze uitspraken blijkt dat, om niet uit te gaan van de formele rechtskracht van een besluit, er sprake moet zijn van een uitzonderlijk geval en dat er nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden aangedragen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een uitzonderlijk geval en dat eiser ook geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen.

Conclusie en gevolgen

14. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 16 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen.
15. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 november 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.