ECLI:NL:RBDHA:2023:16523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.21954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Eiseres, van Moldavische nationaliteit, heeft eerder asielaanvragen ingediend in Duitsland en Frankrijk en is daar eerder uitgezet. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling had mogen nemen, omdat Duitsland het verzoek om terugname heeft geaccepteerd. Eiseres voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is, omdat zij vreest voor (indirect) refoulement en dat de Duitse asielprocedure niet voldoet aan de eisen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat het lage inwilligingspercentage van asielaanvragen van Moldavische vreemdelingen in Duitsland niet op zichzelf wijst op tekortkomingen in de asielprocedure.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind:
[naam 1], v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met NL23.21955, op 15 september 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris is ter zitting verschenen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1996 (in Rusland) en heeft de Moldavische nationaliteit. Zij heeft een zoontje, geboren op [geboortedatum] 2022. Officieel is zij nog getrouwd met de vader van haar zoontje maar ze zijn volgens eiseres niet meer samen. Eiseres heeft nog een kind van negen jaar ( [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 2014) die bij haar moeder woont in Moldavië. Op 15 mei 2023 heeft zij in Nederland een aanvraag ingediend. Uit Eurodac blijkt dat eiseres eerder in Duitsland (op 2 augustus 2016, op 3 september 2019 en op 3 november 2021) aanvragen heeft ingediend en eerder in Frankrijk (op 10 september 2021) een verzoek heeft ingediend. Zij is door Duitsland twee keer uitgezet naar Moldavië en is naar Nederland doorgereisd voordat dit een derde keer kon gebeuren.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij stelt dat zij bij terugkeer naar Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement. De Duitse asielprocedure voldoet volgens eiseres niet aan de daaraan te stellen eisen. Eiseres maakt in Duitsland namelijk geen redelijke kans om in aanmerking te komen voor internationale bescherming omdat haar asielaanvragen meerdere keren zijn afgewezen. Dat twijfel bestaat over het goed functioneren van de Duitse asielprocedure volgt ook uit het lage inwilligingspercentage in Duitsland van asielaanvragen van Moldavische vreemdelingen, zoals dat blijkt uit het rapport van AIDA van april 2023. In dit verband heeft eiseres gewezen op het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland van het EHRM van 21 januari 2011. [2] Door dat lage inwilligingspercentage komt eiseres ook niet in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Hierdoor bestaat er voor eiseres geen reële kans om in Duitsland rechtsmiddelen aan te wenden tegen een eventuele afwijzende beslissing vanwege het stelsel in Duitsland van kans-afhankelijke toekenning van kosteloze juridische bijstand.
6.1.
In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. [3] Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Duitsland heeft het verzoek van Nederland om eiseres terug te nemen geaccepteerd en garandeert daarmee dat de aanvraag van eiseres in behandeling wordt genomen in lijn met de verschillende Europese richtlijnen en internationale verdragen op het gebied van asielrecht. Eiseres heeft geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich (jegens haar) niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, waaronder de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn [4] , de Kwalificatierichtlijn [5] en de Procedurerichtlijn [6] . Ook de eerdere afwijzingen bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de situatie voor asielzoekers in Duitsland vergelijkbaar is met die in Griekenland zoals beschreven in het arrest M.S.S. tegen België. Dat het inwilligingspercentage van asielaanvragen van Moldavische vreemdelingen in Duitsland laag is, vormt op zichzelf geen aanwijzing dat de asielprocedure in Duitsland tekortkomingen heeft. Zoals de staatssecretaris op de zitting namelijk heeft toegelicht is het lage inwilligingspercentage een gevolg van de omstandigheid dat een relatief klein aantal Moldaviërs een legitieme beschermingsbehoefte heeft.
Artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn is verder van toepassing. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit het aangevoerde niet geconcludeerd kan worden dat de Duitse asielprocedure zodanige systeemfouten bevat dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft ter zitting aangevuld dat Duitsland met de kans-afhankelijke toekenning van kosteloze juridische bijstand niet ingaat tegen Europese regelgeving of jurisprudentie, omdat deze toets gebeurt op deskundige wijze en door een rechterlijke instantie.
Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiseres voert verder aan dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiseres aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. In dit verband wijst eiseres eveneens op het feit dat in Duitsland ruim 99% van alle aanvragen van Moldavische staatsburgers wordt afgewezen en zij, in combinatie met haar eerdere afwijzingen, daarom geen redelijke kans maakt om in aanmerking te komen voor internationale bescherming in Duitsland.
Daarnaast vreest eiseres voor detentie in Duitsland en daardoor voor scheiding van haar zoon. De staatssecretaris kan en moet ik dit verband zelf ook onderzoek doen.
7.1.
Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. [7] De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. [8] Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [9]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de stellingen van eiseres dat zij geen reële kans maakt in de asielprocedure in Duitsland, vreest voor refoulement en geen kosteloze rechtsbijstand krijgt niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, maar bij de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt (zie onder r.o. 6 en verder). De stelling van eiseres dat zij vreest voor detentie in Duitsland en scheiding van haar zoon heeft zij niet nader (met stukken) onderbouwd. De enkele stelling is onvoldoende. Hierbij is ter zitting namens de staatsecretaris nog opgemerkt dat, mocht het al zo zijn dat zij wel in detentie terecht komt, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan mag worden dat Duitsland goede voorzieningen treft met betrekking tot haar zoon. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD00306909.
3.Zie de arresten van het Hof van Justitie van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, en 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.
4.Richtlijn 2013/33/EU.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Richtlijn 2013/32/EU.
7.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8.Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Zo staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.