In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Algerijnse vreemdeling, geboren op 25 oktober 1995. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was op 21 december 2022 ingediend, maar op 1 september 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser aanwezig was, evenals de gemachtigde van de verweerder.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eiser sinds 4 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er sindsdien geen contact meer is geweest. De gemachtigde van de eiser kon geen informatie geven over de verblijfplaats van de eiser, wat leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer bestond bij de procedure. De rechtbank oordeelde dat indien een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland, tenzij hij kan aantonen dat hij nog in contact staat met zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser niet meer bereikbaar was en er geen bewijs was dat hij nog prijs stelde op de bescherming. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.