Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de aanvraag om een mvv ten behoeve van belanghebbende heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag heeft mogen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser verzoekt om overkomst van belanghebbende, die zich in een vluchtelingenkamp in Turkije bevindt. De identiteit en de familieband is niet in geschil. De staatssecretaris merkt eiser aan als jongvolwassene en er neemt een objectieve belemmering aan om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen na een belangenafweging omdat eiser na zijn vertrek uit Syrië van mei 2014 tot september 2019 met belanghebbende in Turkije heeft gewoond en niet is onderbouwd waarom het gezinsleven niet daar kon worden voortgezet. Eiser heeft de gestelde emotionele afhankelijkheid tussen hem en belanghebbende niet nader onderbouwd. Niet is gebleken dat belanghebbende voor haar verzorging afhankelijk is van eiser. De staatssecretaris neemt daarbij in aanmerking dat de in Turkije wonende dochter van belanghebbende of derden daarin kunnen voorzien. De gestelde medische klachten van belanghebbende zijn niet onderbouwd en eiser kan haar financieel vanuit Nederland ondersteunen. Verder zijn er volgens de staatssecretaris geen bijzondere individuele omstandigheden.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser een aanvraag heeft gedaan om gezinshereniging met belanghebbende, zijn moeder. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een situatie die moet worden onderscheiden van een aanvraag om gezinshereniging, waarbij het gaat om echtgenoten/partners of kinderen. Dit betekent dat niet alle regelgeving betreffende gezinshereniging onverkort op deze situatie van toepassing is.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is er sprake is van een objectieve, belemmering voor de eiser en belanghebbende om gezinsleven in het land van
herkomst en Turkije uit te oefenenii.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris overwegingen uit het vernietigde besluit van 29 juli 2022 in het bestreden besluit heeft ingevoegd, bijvoorbeeld over dat dit een eerste toelating betreft en dat belanghebbende banden met Syrië en Turkije heeft, terwijl volgens eiser al in de eerdere uitspraak van de rechtbank is geoordeeld dat die overwegingen onterecht zijn. De rechtbank overweegt dat zij in dit geschil niet zozeer moet beoordelen of de staatssecretaris heeft voldaan aan hetgeen deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in haar uitspraak van 17 februari 2023 heeft geoordeeld, maar moet beoordelen of het bestreden besluit rechtens juist is. De rechtbank zal deze grond verder buiten bespreking laten.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat belanghebbende in Turkije in deplorabele omstandigheden leeft. Eiser vindt dat dit in haar voordeel moet wegen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden asielgerelateerd zijn en daarom in deze procedure niet kunnen worden meegenomen. De staatssecretaris heeft zich op het
standpunt gesteld dat het enkele bestaan van een objectieve belemmering niet zonder meer inhoudt dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (het EVRM), en dat dit ook niet betekent dat de belangenafweging in beginsel in het voordeel van eiser en belanghebbende dient uit te vallen.
10. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de leefomstandigheden van belanghebbenden asielgerelateerd zijn. Daarnaast kan uit hetgeen blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting worden aangenomen dat de omstandigheden waaronder belanghebbende in Turkije verblijft, verre van ideaal zijn. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank nog niet vast dat het leven in Turkije voor belanghebbende onhoudbaar is. Dat heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De door eiser overgelegde foto’s geven ook geen dusdanig beeld van de situatie van belanghebbende dat deze conclusie zou moeten worden getrokken.
11. Voorts oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het enkele bestaan van een objectieve belemmering niet zonder meer inhoudt dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, en dat dit evenmin betekent dat de belangenafweging in beginsel in het voordeel van eiser en belanghebbende dient uit te vallen. Niet is gebleken dat de belangenafweging die de staatssecretaris heeft uitgevoerd op een onjuiste manier is uitgevoerd. De gestelde medische omstandigheden van belanghebbende zijn evenmin nader onderbouwd. Het screenshot van apotheek [naam] , gedateerd op 29 november 2021, zoals overgelegd bij de nadere gronden bij het bezwaarschrift van 10 december 2021, waaruit zou blijken dat belanghebbende medicijnen gebruikt en niet verzekerd is voor medische zorg, acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te maken dat de medische omstandigheden, zowel op zichzelf, als bezien in samenhang met de leefomstandigheden van belanghebbende, zodanig zijn dat een belangenafweging in het voordeel van eiser en belanghebbende zou moeten uitvallen. Voor zover belanghebbende extra zorg nodig zou hebben en hiervoor afhankelijk is van eiser, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd dat hierin niet kan worden voorzien door de dochter van belanghebbende, die ook in Turkije woonachtig is.
12. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de staatssecretaris de dreigende uitzetting van belanghebbende niet heeft meegewogen. De staatssecretaris heeft zich ten aanzien van de gestelde dreiging van de Turkse autoriteiten tot uitzetting van Syriërs naar het land van herkomst op het standpunt gesteld dat niet is onderbouwd waarom dit tevens op belanghebbende betrekking zou hebben en wat een mogelijke terugkeer voor haar zou betekenen. Daarnaast is het een onzekere toekomstige gebeurtenis. Voor zover dit asielgerelateerde gronden zijn, heeft de staatssecretaris verwezen naar de asielprocedure. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris overwogen dat dit aspect ook in beroepsfase niet is onderbouwd en er nogmaals op gewezen het een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft.
13. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat eiser de gestelde dreigende uitzetting van belanghebbende niet met stukken heeft onderbouwd. Ook ter zitting is niet gebleken van een concrete, dreigende uitzetting, zodat de staatssecretaris aan de stellingen van eiser hierover, heeft mogen voorbijgaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser heeft voorts aangevoerd dat eiser en belanghebbende het gezinsleven enige tijd in Turkije hebben voortgezet en dat de staatssecretaris dat niet in het voordeel van eiser en belanghebbende heeft meegewogen. Eiser heeft echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt waartoe deze omstandigheid in het bestreden besluit zou hebben moeten leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de staatssecretaris niet is ingegaan op de arresten Mugenziiii en Tanda-Muzingaiv van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
16. De rechtbank stelt vast dat het in deze beide uitspraken ging om een situatie van gezinshereniging van ouders met kinderen, dan wel een partner. Met betrekking tot de door eiser aangehaalde Hofjurisprudentie overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat gezinshereniging een essentieel recht is. Dat neemt echter niet weg dat de staatssecretaris ingevolge rechtspraak van de Afdeling een belangenafweging mag maken. Hierbij moet de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden meewegen en een ‘fair balance’ bereiken. De rechtbank verwijst naar paragraaf 3.4 van Werkinstructie 2020/16, waar eveneens is vastgesteld dat wanneer na toepassing van het jongvolwassenenbeleid sprake is van gezinsleven, alsnog een belangenafweging moet worden gemaakt. Zonder nadere onderbouwing of toelichting kan eiser naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gevolgd in zijn stelling dat beide arresten gevolgen zouden moeten hebben voor het oordeel van de rechtbank over de door de staatssecretaris uitgevoerde belangenafweging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiser voert voorts aan dat het beleid van de staatssecretaris het voor jong meerderjarigen het feitelijk onmogelijk maakt om een beroep te doen op artikel 8 van het EVRM en gezinsleven uit te oefenen. De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit punt niet relevant is voor de belangenafweging. Dat eiser en belanghebbende geen beroep meer op het jongvolwassenenbeleid kunnen doen, maakt niet dat het voor hen onmogelijk is om in de toekomst gezinsleven uit te oefenen.
18. De rechtbank overweegt dat de vraag of het voor eiser in de toekomst nog mogelijk is om gezinsleven met zijn moeder uit te oefenen in deze procedure niet aan de orde is, maar slechts moet worden beoordeeld of het bestreden besluit rechtens juist is. Voor het oordeel dat de staatssecretaris hierop nader had moeten ingaan bestaat geen aanleiding.
19. Eiser heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft meegewogen dat belanghebbende banden heeft met Nederland. Zij heeft immers een zoon in Nederland.
20. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen andere banden met Nederland heeft dan dat haar zoon hier woonachtig is en dat dit onvoldoende aanleiding is om de belangenafweging in zijn voordeel te doen uitvallen.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser in dit verband slechts heeft aangevoerd dat hij in Nederland woonachtig is. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende andere banden met Nederland heeft: zij is hier niet eerder geweest, heeft hier niet eerder gewoond of gewerkt en evenmin is gebleken dat andere familie in Nederland woonachtig is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zodanige
banden met Nederland heeft dat de aanvraag zou moeten zijn ingewilligd. De rechtbank kan de overweging van de staatssecretaris dan ook volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij psychische klachten heeft als gevolg van de afwezigheid van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hierop in het bestreden besluit voldoende gereageerd. De staatssecretaris heeft immers overwogen dat er onvoldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid van eiser van belanghebbende. Eiser heeft deze bijzondere afhankelijkheid namelijk niet nader onderbouwd met (medische) verklaringen. Omdat het aan eiser is om deze bijzondere omstandigheden te stellen en (nader) te onderbouwen en de staatssecretaris hem daartoe voldoende in de gelegenheid heeft gesteld, slaagt deze beroepsgrond niet.
23. Ook bij het in samenhang beoordelen van hetgeen is aangevoerd mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag afwijzen.