In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan eiser was opgelegd. Eiser had op aangifte een bedrag van € 821 aan BPM voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz B-klasse, waarbij hij uitging van een CO2-uitstoot van 125 gr/km. De RDW had echter de CO2-uitstoot vastgesteld op 186 gr/km volgens de WLTP-methode. De inspecteur van de Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op, omdat eiser volgens hem een onjuiste CO2-uitstoot had opgegeven.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2023 heeft eiser een bewijsaanbod gedaan om stukken te overleggen die zouden aantonen dat de auto over een Europese typegoedkeuring beschikt. De rechtbank verklaarde dit aanbod tardief en wees het af, omdat eiser deze stukken eerder had kunnen en moeten overleggen. De rechtbank oordeelde dat voor het vaststellen van de CO2-uitstoot de gegevens uit het kentekenregister leidend zijn. Eiser betoogde dat de RDW abusievelijk de CO2-uitstoot volgens de Scandinavische rekenmethode had vermeld als WLTP-uitstoot, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van de CO2-uitstoot van 186 gr/km.
De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de herleidingsmethode niet slagen, omdat deze methode niet is toegestaan voor de berekening van de BPM bij de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Hof Den Haag en de Hoge Raad ter ondersteuning van haar oordeel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.