ECLI:NL:RBDHA:2023:16724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.28577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser had op 22 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij eerder via Bulgarije het EU-grondgebied was binnengekomen en daar al een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser voerde aan dat er in Bulgarije op grote schaal pushbacks plaatsvinden en dat hij persoonlijke ervaringen heeft van geweld en mishandeling door de autoriteiten. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, wat betekent dat hij mag aannemen dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met NL23.28578, op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris is ter zitting verschenen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992. Op 22 juni 2023 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 22 februari 2023 illegaal via Bulgarije het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en op 10 maart 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Ook blijkt dat eiser op 31 maart 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom de autoriteiten van Bulgarije op 13 juli 2023 verzocht om eiser terug te nemen. De autoriteiten van Bulgarije zijn hiermee op 18 juli 2023 akkoord gegaan.

Toetsingskader

5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan ten aanzien van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Pushbacks
6. Eiser voert aan dat in Bulgarije op grote schaal pushbacks plaatsvinden en het overgrote deel wordt uitgevoerd met geweld. Gelet daarop (en de aangehaalde rapporten hieronder) kan geconcludeerd worden dat sprake is van concrete aanknopingspunten dat de staatssecretaris niet meer zonder nader onderzoek mag uitgaan van het feit dat Bulgarije zich aan zijn internationale verplichtingen houdt ten aanzien van Dublinclaimanten.
Eiser verwijst naar een zestal rapporten:
  • Het AIDA-rapport van 30 maart 2023;
  • Het rapport van ECRE van 18 maart 2023;
  • Het AIDA-rapport van 23 februari 2022;
  • Het rapport van ECRE van 10 september 2021;
  • Het rapport van 13 september 2022 van Schweizerische Flüchtlingshilfe: Polizeigewalt in Bulgarien und Kroatien;
  • Het rapport van HRW Bulgaria: migrant brutally pushed back at Turkish border van 26 mei 2022.
6.1.
De staatssecretaris mag gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen ervan uitgaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar recente uitspraken van 16 augustus 2023 [3] bevestigd dat dit ten aanzien van Bulgarije nog steeds het geval is en de Afdeling heeft op basis van de beschikbare informatie geoordeeld dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije. In deze uitspraken heeft de Afdeling een deel van de door eiser aangehaalde rapporten besproken, namelijk de AIDA rapporten van 30 maart 2023 en van 23 februari 2022 en het ECRE rapport van 10 september 2021. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat het rapport van 13 september 2022 van Schweizerische Flüchtlingshilfe en het rapport van HRW Bulgaria van 26 mei 2022 geen informatie bevatten die tot een ander oordeel nopen. Ten aanzien van het rapport van ECRE van 18 maart 2023 heeft geen verwijzing plaatsgevonden. Gelet op hetgeen hiervoor slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
Persoonlijke ervaringen (waaronder detentie)
7. Wat betreft de persoonlijke ervaringen van eiser met de Bulgaarse autoriteiten wijst hij er allereerst op dat hij getuige is geweest van gevallen waarin asielzoekers aan de grens zijn aangehouden en met geweld naar Turkije zijn gestuurd, waarbij zij in elkaar werden geslagen, geschopt en fysiek mishandeld. Er is sprake van discriminatie door de plaatselijke bevolking en de politie, de grenspolitie en de medewerkers op het vluchtelingenkamp. Eiser voert verder aan dat hij een groot deel van zijn verblijf in detentie heeft doorgebracht waarbij alles van hem werd ingenomen en hij niemand kon spreken. Hij mocht ook geen contact opnemen met het Algerijnse consulaat of met een advocaat. Hij heeft herhaaldelijk verzocht om een advocaat maar deze niet gekregen. Hij is verder ook niet gehoord.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat deze verklaringen van eiser, over wat hij heeft meegemaakt in Bulgarije en over de situatie daar, niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Bulgarije. Daarbij komt dat Bulgarije met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat uit de verklaring van eiser, dat hij enige tijd in detentie zou hebben gezeten in Bulgarije, niet volgt dat de autoriteiten van Bulgarije zich niet aan hun internationale verplichtingen hebben gehouden. Eiser heeft niet gesteld, en daarvan is ook niet gebleken, dat de gestelde detentie onrechtmatig of in strijd met de internationale afspraken is geweest. De staatssecretaris wijst er daarbij terecht op dat de omstandigheid dat eiser geen contact met een advocaat heeft gehad niet betekent dat de Procedurerichtlijn [4] is geschonden. Als eiser in Bulgarije toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiser voert aan dat ten onrechte geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert in dit verband ook aan dat hij een groot deel van zijn verblijf in Bulgarije in detentie heeft doorgebracht waarbij alles van hem werd ingenomen en hij niemand kon spreken en hij geen contact mocht opnemen met het Algerijnse consulaat of met een advocaat. Hij heeft verder herhaaldelijk verzocht om een advocaat maar deze niet gekregen en is ook niet gehoord.
9.1
Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. [5] De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. [6] Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [7]
9.2
Voor zover eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, slaagt dit evenmin. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert ook geen reden op grond waarvan de staatssecretaris gehouden was de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de arresten van het Hof van Justitie van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, en 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.
4.Richtlijn 2013/32/EU
5.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zo staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.