ECLI:NL:RBDHA:2023:16730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.24875 en NL23.24877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening met betrekking tot Letland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, in de zaken NL23.24875 en NL23.24877, wordt het beroep van twee eisers, een vader en zijn zoon, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers, die de Syrische nationaliteit hebben, hebben op 12 mei 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar eerder op 24 april 2023 al een verzoek om internationale bescherming in Letland ingediend. Nederland heeft Letland op 10 juli 2023 verzocht om de eisers terug te nemen, wat door Letland op 24 juli 2023 is geaccepteerd.

De rechtbank behandelt de argumenten van de eisers, die stellen dat zij in Letland in detentie zijn geplaatst zonder rechterlijke tussenkomst en dat zij vrezen voor indirect refoulement. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Letland in beginsel zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eisers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat Letland hen niet de juiste rechtsbijstand biedt of dat hun detentie onrechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor eisers om concrete bewijzen te leveren als zij stellen dat een andere lidstaat niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de zorgen van de eisers en dat hun beroep niet slaagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.24875 en NL23.24877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiser 1]en
[eiser 2], v-nummers: [nummer] en [nummer] , eisers
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met NL23.24876 en NL23.24878, op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris is ter zitting verschenen. Eisers en hun gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers omdat Letland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers (hierna ook: vader en zoon) stellen de Syrische nationaliteit te hebben. De vader is geboren op [geboortedatum] 1974 en de zoon op [geboortedatum] 2002. Op 12 mei 2023 hebben zij in Nederland asielaanvragen ingediend. Uit Eurodac blijkt dat eiseres op 24 april 2023 in Letland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Nederland heeft daarom de autoriteiten van Letland op 10 juli 2023 verzocht om eisers terug te nemen. De autoriteiten van Letland zijn hiermee op 24 juli 2023 akkoord gegaan.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan ten aanzien van Letland uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Detentie zonder proces, rechtsbijstand en indirect refoulement
6. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Letland niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Letland zijn eisers in detentie gezet zonder tussenkomst van een rechter of een advocaat. Daarna zijn zij gedwongen een verzoek om internationale bescherming in te dienen in Letland. Zij kregen namelijk de keuze om asiel aan te vragen of om uitgezet te worden naar hun land van herkomst zonder tussenkomst van een rechter of advocaat. Bij terugkeer vrezen zij om wederom zonder proces in detentie te worden geplaatst.
Eisers beroepen zich op de volgende rapporten die blijk geven van een noodsituatie in Letland:
  • Rapporten van USDOS;
  • Rapporten van de Parlementaire Vergadering;
  • Rapporten van Amnesty International.
6.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Letland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Letland aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [2]
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat eisers in hun beroepen en zienswijze niet hebben verduidelijkt om welke rapporten het gaat en op welke passages uit die rapporten wordt gedoeld. Reeds daarom is de beroepsgrond onvoldoende onderbouwd om te kunnen slagen. Overigens heeft de staatssecretaris in de bestreden besluiten een inhoudelijk standpunt ingenomen ten aanzien van rapporten waar eisers waarschijnlijk op hebben gedoeld. De staatssecretaris heeft gesteld dat de vermelde noodsituatie in Letland in de rapporten ziet op immigranten die illegaal de grens met Wit-Rusland oversteken en dat niet is gebleken dat dezelfde behandeling geldt voor Dublinclaimanten. Eisers hebben geen informatie verstrekt op grond waarvan aan dat standpunt kan worden getwijfeld. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de verklaringen van eisers over hun detentie in Letland niet volgt dat de autoriteiten van Letland zich niet aan hun internationale verdragsverplichtingen hebben gehouden. Niet is gesteld of gebleken dat deze gestelde detentie in Letland onrechtmatig en in strijd met internationale afspraken is geweest. Verder hebben eisers (ook in beroep) niet concreet aan de hand van stukken aannemelijk gemaakt dat zij tijdens hun detentie en asielprocedure in Letland in hun belangen zijn geschaad of dat zij geen rechtsbijstand van een advocaat hebben kunnen krijgen. Daarbij komt dat Letland met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eisers om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eisers in Letland toch worden geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op hun weg om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris de verzoeken om internationale bescherming op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken vanwege humanitaire redenen, omdat zij bij overdracht aan Letland vrezen te worden gedetineerd en bij inwilliging kunnen zij nooit het hele gezin herenigen. De broer en zus van de vader wonen in Nederland. In Letland kunnen eisers geen gezinshereniging aanvragen voor de jongmeerderjarige kinderen van de vader die zijn achtergebleven in Syrië. Het is onevenredig hard om deze familieleden niet bij elkaar te houden.
7.1.
Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
7.2.
Deze beroepsgrond van eisers is een herhaling van wat zij eerder in de procedure naar voren hebben gebracht. De staatssecretaris is hierop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan. Omdat eisers in beroep enkel herhalen wat zij ook al eerder naar voren hebben gebracht, zonder aan te geven of en op welke punten de reactie van de staatssecretaris hierop tekortschiet, slaagt het betoog van eisers alleen al daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.