ECLI:NL:RBDHA:2023:16736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.31170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Agayev, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op 25 september 2023. De rechtbank heeft op 10 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris had gegronde redenen om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou bemoeilijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder het verzoek om een lichter middel en het ontbreken van zicht op uitzetting, ongegrond verklaard. Eiser heeft niet aangetoond dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring als rechtmatig beoordeeld en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31170

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 17 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 september 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid
;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4.1.
Eiser heeft tijdens de zitting de gronden bestreden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de zware grond 3f heeft laten vallen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3b terecht tegengeworpen, omdat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiser op 11 juli 2019 en 24 november 2021 met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich niet meer gemeld bij de bevoegde autoriteiten. Daarnaast heeft eiser Nederland verlaten zonder hiervan melding te doen aan de autoriteiten en heeft hij in Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Noorwegen een asielaanvraag ingediend. Verder is aan eiser op 22 augustus 2022 een meldplicht opgelegd en heeft hij op 28 september 2022 zijn zelfstandige woonruimte verlaten. Op 25 juni 2023 is hij door de Noorse autoriteiten overgedragen aan Nederland. Eiser heeft zich dus niet gehouden aan de aan hem opgelegde meldplicht. Ook is de zware grond 3d terecht aan eiser tegengeworpen, omdat hij onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De enkele verklaring dat zijn laatst opgegeven identiteitsgegevens juist zijn, doet hieraan niet af. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser meerdere aliassen heeft gebruikt en geen identiteitsdocumenten heeft overhandigd waardoor zijn daadwerkelijke identiteit en nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Verder heeft eiser ook geen activiteiten ondernomen om aan documenten te komen. Deze zware gronden kunnen de maatregel reeds dragen. Voor de zware gronden 3b en 3d is namelijk voldoende dat deze feitelijk juist zijn. [1] Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgronden slagen niet.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris met een lichter middel had kunnen volstaan in zijn geval.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dit heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd in de maatregel. Verder heeft eiser geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt binnen redelijke termijn in zijn individuele geval. Eiser betoogt dat in de gevallen dat daadwerkelijke overdracht aan Marokko plaatsvindt, dit pas na zes maanden gebeurt. Dit is in strijd met het oogmerk van de maatregel van bewaring, waarbij vreemdelingen zo spoedig mogelijk uitgezet moeten worden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat uitzetting naar Marokko onvoldoende plaatsvindt binnen een redelijke termijn. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is namelijk onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Verder is de staatssecretaris bij het bespoedigen van de uitzetting ook afhankelijk van de medewerking van eiser. Niet is gebleken dat eiser relevante acties heeft ondernomen om zijn terugkeer te bewerkstelligen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in deze zaak.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft namelijk op 11 september 2023, tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De staatssecretaris heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Verder heeft de staatssecretaris voorafgaand aan onderhavige inbewaringstelling op 23 augustus 2023 een laissez-passer aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Hier is op 1 september 2023 op gerappelleerd. Ook is op 20 september 2023 een brief verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten om extra aandacht te vragen voor deze zaak.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.