ECLI:NL:RBDHA:2023:1690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel is opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zware grond 3b niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de andere gronden, te weten 3a, 3c, 3d, 4c en 4d, wel degelijk aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en voldoende zijn om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 30 januari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij zich sinds augustus 2022 in Nederland bevindt zonder de juiste identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van de eiser, die stelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de persoonsgegevens van de eiser, verworpen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de gronden voor de maatregel voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.

Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2852

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. O. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (de b-grond), van de Vw 2000. In dit verband stelt verweerder zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat zware grond 3d niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd nu er geen reden bestaat om te twijfelen aan de persoonsgegevens zoals eiser deze steeds naar voren heeft gebracht. Het feit dat eiser heeft aangegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer en geen contact te willen opnemen met de Marokkaanse consulaire autoriteiten maakt niet dat deze grond aan eiser kan worden tegengeworpen.
3. Verweerder heeft ter zitting aangegeven zware grond 3d te handhaven. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser al sinds augustus 2022 in Nederland is en eiser sindsdien geen enkele moeite heeft gedaan om aan (de juiste) identiteitsdocumenten te komen. Eiser heeft volgens verweerder ruimschoots de mogelijkheid gehad om aan deze documenten te komen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank – zoals ook ter zitting medegedeeld – de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst. Uit het procesdossier volgt dat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie in bewaring is gesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser dit voortraject niet heeft bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring niet op die grond onrechtmatig moet worden geacht.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, nu is gebleken dat eiser op 30 januari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4c en 4d, in samenhang bezien, voldoende grond vormen om het risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers (bij zijn eerste asielaanvraag) verklaard niet over een paspoort of visum te beschikken, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Ook is duidelijk dat eiser op 26 augustus 2022 MOB is gemeld, dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht na zijn afwijzende beschikking op 19 augustus 2022 en dat eiser zijn illegale verblijf in Nederland niet heeft gemeld bij de Korpschef (3b). Verder heeft eiser eerder, namelijk op 19 augustus 2022 een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag ontvangen waarin aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar zijn opgelegd. Het beroep tegen deze beschikking is op 27 september 2022 ongegrond verklaard (3c). Ook is de rechtbank van oordeel dat nu duidelijk is dat eiser geen geldige identiteitsdocumenten kan overleggen de identiteit en nationaliteit van eiser niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser enige pogingen heeft ondernomen om wel aan de juiste documenten te komen. Ook voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard niet te willen terugkeren naar Marokko en ook geen contact te willen met de consulaire vertegenwoordiging. Dat er volgens eiser geen reden bestaat om te twijfelen aan de door hem verklaarde persoonsgegevens, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af nu het feit blijft dat de persoonsgegevens van eiser niet kunnen worden vastgesteld middels een geldig identiteitsdocument (3d). Verder staat eiser niet ingeschreven in het basisregistratie personen (4c) en heeft eiser aangegeven in het bezit te zijn van slechts € 40,10 (4d). Verweerder heeft bij de gronden 3d, 4c en 4d ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een onttrekkingsrisico met zich brengen. Uit de gronden blijkt dat in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
4.3.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat er in dit geval geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Eiser heeft in beroep geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Gebleken is dat verweerder op 8 februari 2023 een voornemen heeft uitgebracht ten aanzien van de asielaanvraag van eiser, waartoe eiser op 5 februari 2023 is gehoord.
4.4.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.