ECLI:NL:RBDHA:2023:1692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2004 en AWB 23/666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onterecht verblijf zonder rechtstitel in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL)

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielzoeker die in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) was geplaatst. De eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, was op 10 januari 2023 in de HTL geplaatst, maar de officiële besluiten tot plaatsing en vrijheidsbeperking werden pas op 12 januari 2023 genomen. Hierdoor verbleef hij twee dagen zonder geldige rechtstitel, wat leidde tot een recht op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de eiser zich op 10 januari 2023 fysiek agressief had gedragen, wat de plaatsing in de HTL rechtvaardigde. De rechtbank erkende echter dat de eiser onterecht twee dagen zonder rechtstitel had verbleven en kende hem een schadevergoeding van € 50,00 toe. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor dit specifieke aspect, maar ongegrond voor de overige onderdelen. Tevens werden de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/666 en NL23.2004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 12 januari 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/666. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.2004.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als volgt.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 12 januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich op 10 januari 2023 fysiek agressief gedragen richting COa-medewerkers en medebewoners door eerst een baksteen door het raam van het kantoor naast de keuken te gooien en daarna twee ruiten van de recreatieruimte te vernielen en een baksteen richting het raam van de infobalie te gooien. De baksteen kwam uiteindelijk tegen de gevel van het gebouw aan. Bij de infobalie waren op dat moment COa-medewerkers en bewoners aanwezig die door de knal van de baksteen in paniek raakten. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden met andere maatregelen, waaronder een time-out.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 12 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser voert aan dat hij twee dagen zonder rechtstitel in de HTL heeft verbleven nu het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 12 januari 2023 zijn genomen maar hij al op 10 januari 2023 is overgeplaatst naar de HTL. Eiser stelt zich op het standpunt dat er voor de maatregel en het feitenonderzoek normaliter geen twee werkdagen nodig zijn. Verder voert eiser aan dat de opgelegde HTL-maatregel buitenproportioneel is. Eiser geeft aan met psychische problemen te kampen waar hij hulp voor nodig heeft, wat volgens eiser ook bij het COa bekend is. Volgens eiser werd het incident op 10 januari 2023 veroorzaakt door frustratie bij eiser en miscommunicatie tussen eiser en een medewerker van het COa. Ook geeft eiser aan dat de aan eiser opgelegde disciplinaire maatregelen alle keren overtredingen waren van huishoudelijke regels en dat er geen sprake was van fysiek geweld.
3. Verweerder 1 voert aan dat het GZA op 10 januari 2023 heeft aangegeven dat er geen medische belemmeringen waren voor plaatsing van eiser op de HTL. Hierbij geeft verweerder 1 ook aan dat er in de HTL adequate medische faciliteiten beschikbaar zijn. Volgens verweerder 1 is niet aangetoond noch anderszins gebleken dat de medische situatie van eiser aan het verblijf in de HTL in de weg staat. Er is geen sprake van een contra-indicatie. Verder stelt verweerder 1 zich op het standpunt dat het incident op 10 januari 2023 terecht is gekwalificeerd als gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Ook wijst verweerder 1 op het feit dat eiser in het verleden meerdere maatregelen heeft opgelegd gekregen voor agressie en geweld tegen personen. Er is dus niet slechts sprake van kleine incidenten waarbij de maatregelen die zijn opgelegd enkel disciplinaire maatregelen waren wegens het overtreden van de huisregels. Ten aanzien van het feit dat eiser op 10 januari 2023 aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie al in de HTL is geplaatst, merkt verweerder op dat het agressieve gedrag van eiser veel angst bij COa-medewerkers en medebewoners had veroorzaakt en dat er op de locatie angst was voor represailles. Omdat er nog een feitenonderzoek gaande was, is de maatregel op 12 januari 2023 aan eiser opgelegd. Volgens verweerder 1 is er hiermee voortvarend en uiterst zorgvuldig gehandeld. Ook stelt verweerder 1 zich op het standpunt dat het gedrag van eiser en de consequenties hiervan voor zijn eigen rekening en risico komen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 10 januari 2023 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing in beroep niet als zodanig heeft bestreden. De rechtbank gaat uit van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser zich fysiek agressief heeft gedragen richting de COa-medewerkers en medebewoners. Eiser komt op 10 januari 2023 bij de infobalie informeren waarom hij geen geld heeft ontvangen. Een COa-medewerker legt aan hem uit dat dit het gevolg is van ROV-maatregelen die aan hem zijn opgelegd. Eiser is het hier niet mee eens en roept dat hij terugkomt. Bij het verlaten van de ruimte wijst hij richting de COa-medewerker. Vervolgens gooit eiser aan de achterkant van het gebouw een baksteen door het raam van het kantoor naast de keuken. Even later vernielt eiser twee ramen van de recreatieruimte en gooit hij een baksteen richting het raam van de infobalie. De baksteen komt tegen de gevel van het gebouw aan en geeft een doffe knal. Bij de infobalie zijn op dat moment meerdere COa-medewerkers en medebewoners aanwezig. Door de knal van de baksteen breekt er paniek uit en voelen de aanwezigen zich onveilig. De aanwezige medebewoners zijn door COa-medewerkers naar een veilige ruimte gebracht. Eiser is vervolgens met een steen in zijn hand staande gehouden door COa-medewerkers en een Trigion medewerker en is vijf minuten later aangehouden en meegenomen door de politie. Later blijkt dat eiser waarschijnlijk op de gang ook leidingen heeft vernield en een lichtschakelaar kapot heeft getrokken nu deze schade er voor het incident nog niet was. Verweerder 1 heeft naar het oordeel van de rechtbank de gedragingen van eiser terecht aangemerkt als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan bij de COa-medewerkers en de medebewoners. Daarnaast heeft verweerder 1 terecht aangevoerd dat er eerder meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij eiser fysiek en verbaal agressief gedrag heeft vertoond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL. De HTL-maatregel is derhalve proportioneel.
4.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat geen sprake is van contra-indicaties. De rechtbank slaat in dit verband acht op het Maatregelenbeleid 2021 van verweerder 1, waarin als contra-indicatie voor plaatsing in de HTL is vermeld de omstandigheid dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een regulier zorgtraject of voor overplaatsing naar de IBO of Veldzicht. Het uitgangspunt is volgens dit beleid dat bewoners met psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 1 zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit tot HTL-plaatsing op goede gronden is genomen. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door het GZA vóór de plaatsing te raadplegen. Het GZA heeft niet aangegeven dat er een contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. Hoewel daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld zijn de gestelde psychiatrische problemen van eiser niet verder toegelicht dan wel onderbouwd. De stelling dat eiser vanwege frustraties een kort lontje heeft, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat de plaatsing in de HTL naar aanleiding van de geschetste gang van zaken in dit geval achterwege had moeten blijven. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat er medische zorg beschikbaar is in de HTL waar eiser zich in voorkomen gevallen kan melden. Ter zitting is voorts niet gebleken dat zich op enig moment na zijn plaatsing problemen hebben voorgedaan in verband met eisers medische situatie.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat de bestreden besluiten uitgaan van een plaatsing per 12 januari 2023 terwijl eiser feitelijk sinds 10 januari 2023 in de HTL verblijft, namelijk aansluitend op zijn strafrechtelijke aanhouding, maakt dat eiser feitelijk twee dagen zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dagen is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 nu hij ten onrechte gedurende twee dagen, namelijk op 10 en 11 januari 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 50,00. De rechtbank, met zittingsplaats Groningen, komt daarmee terug van de eerdere rechtspraak waarin een vergoeding van
€ 50,00 per dag aan immateriële schadevergoeding werd toegekend. Gebleken is dat deze zittingsplaats zich in het verleden ten onrechte niet heeft aangesloten bij landelijke afspraken hierover.
4.4.
Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
5. Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 4.3. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 50,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, op 15 februari 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.