ECLI:NL:RBDHA:2023:16940
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 november 2023, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn broer in Nederland, noch dat hij op humanitaire gronden in Nederland zou moeten worden toegelaten.
De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Duitsland te maken zal krijgen met onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in de Europese richtlijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn situatie in Duitsland zo ernstig is dat dit een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun claims adequaat te onderbouwen.