ECLI:NL:RBDHA:2023:16940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.31269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 november 2023, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn broer in Nederland, noch dat hij op humanitaire gronden in Nederland zou moeten worden toegelaten.

De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Duitsland te maken zal krijgen met onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in de Europese richtlijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn situatie in Duitsland zo ernstig is dat dit een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31269

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Op het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.31270) wordt afzonderlijk beslist.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bondsrepubliek Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Bondsrepubliek Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten eiser
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser meent dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op humanitaire gronden in behandeling had moeten nemen. Eiser heeft een broer in Nederland die hem kan ondersteunen bij het opbouwen van een nieuw bestaan in Nederland. Dit is belangrijk voor eiser omdat hij analfabeet is en hulp nodig heeft van iemand zoals zijn broer die hij blindelings kan vertrouwen. Daarnaast hebben ook buren en kennissen van eiser in het land van herkomst bescherming gevonden in Nederland. Eiser heeft hierdoor in Nederland meer sociale inbedding waardoor zijn integratie ook beter zou verlopen. Verder voert eiser aan dat hij niet terug kan naar Duitsland omdat hij daar op een discriminatoire manier wordt bejegend en hij een probleem had met een groep jongeren. Ook heeft Duitsland een ander, ongunstiger, beleid op het punt van gezinshereniging.
Overwegingen rechtbank
6. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft dit recent nog bevestigd in de uitspraak van 4 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3354). Dit is slechts anders indien eiser erin slaagt om aannemelijk te maken dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat asielzoekers een reëel risico zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser is hierin niet geslaagd. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij na overdracht in Duitsland discriminatoire zal worden bejegend. Daarbij komt dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Indien eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met de Europese richtlijnen, kan hij hierover een klacht indienen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.1.
Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er tussen hem en zijn broer in Nederland sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft de familierechtelijke band met zijn broer niet met stukken onderbouwd. Ook heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij (medische) zorg nodig heeft en dat zijn broer een zodanig unieke positie als zijn zorgverlener inneemt dat hij niet of zeer moeilijk door anderen te vervangen is.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser aangevoerde omstandigheden redelijkerwijs ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De niet met stukken onderbouwde verklaringen van eiser over dat hij in Duitsland discriminatoire is bejegend en dat hij problemen heeft met een groep jongeren aldaar zijn hiervoor onvoldoende. Ook eisers stelling over dat hij in Nederland meer sociale inbedding heeft dan in Duitsland maakt niet dat eisers overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verder heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht gemotiveerd dat de Dublinverordening niet is bedoeld als middel om gezinshereniging te realiseren. Het gaat slechts om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.