ECLI:NL:RBDHA:2023:16950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.32088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Benayad, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij eiser afstand heeft gedaan van zijn recht om persoonlijk te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd, omdat deze noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft verschillende gronden aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn eerdere pogingen om Nederland te verlaten zonder aan de verplichtingen te voldoen.

De rechtbank oordeelt dat de zware gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft de meeste van deze gronden niet betwist, en de rechtbank concludeert dat de bewaring noodzakelijk is om te voorkomen dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij angstig is in het detentiecentrum en dat hij liever in het asielzoekerscentrum zou verblijven, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat er geen lichter middel beschikbaar is dat effectief zou zijn in deze situatie.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de maatregel van bewaring in het kader van de vreemdelingenwetgeving en de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in het proces van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 6 oktober 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank schriftelijk laten weten dat eiser afstand doet van het recht om nog persoonlijk door de rechtbank te worden gehoord. De rechtbank ziet dit bericht van de gemachtigde als een afstandsverklaring.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag en vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de zware grond 3f heeft laten vallen en deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt.
5.2.
Eiser betwist de zware grond 3d. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het onduidelijk is welke gronden de staatssecretaris wenst tegen te werpen. De staatssecretaris heeft de zware gronden 3d en 3f niet aangekruist, maar wel opgenomen in de motivering. Specifiek tegen de zware grond 3d voert eiser aan dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij al zijn gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3c niet heeft betwist. Deze zware gronden kunnen de maatregel samen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de inbewaringstelling nodig voor het verkrijgen van gegevens?
6. Eiser voert aan dat in de maatregel van bewaring ten onrechte staat opgenomen dat die noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Vw 2000). Eiser betoogt dat hij van meet af aan al zijn gegevens heeft verstrekt en onderbouwd met stukken. Gelet op deze gegevens hebben de Marokkaanse autoriteiten zijn nationaliteit ook bevestigd. Eiser stelt dat de gegevens met betrekking tot de aanvraag voor een verblijfsvergunning dan ook bekend zijn bij de staatssecretaris. Aanvullende informatie kan eiser vanuit het asielzoekerscentrum verstrekken en de inbewaringstelling is daar niet voor nodig.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank mag eiser in bewaring worden gesteld. Gelet op wat is overwogen in 5.3 zijn er voldoende gronden om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit volgt automatisch dat de bewaring in het geval van eiser noodzakelijk is voor verkrijging van gegevens die noodzakelijk zijn voor een aanvraag verblijfsvergunning. Uit de gronden volgt namelijk dat er sprake is van risico op onttrekking. [2] Dat volgens eiser zijn gegevens met betrekking tot de aanvraag voor een verblijfsvergunning bekend zouden zijn bij de staatssecretaris, maakt dit niet anders. Het is namelijk aan de staatssecretaris om te bepalen welke gegevens noodzakelijk zijn om op de asielaanvraag te kunnen beslissen.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert tot slot aan dat de staatssecretaris moet volstaan met een lichter middel, omdat hij zeer angstig is geworden sinds zijn asielaanvraag vanwege landgenoten in het detentiecentrum die zijn seksuele geaardheid niet accepteren. Eiser wenst zijn asielaanvraag af te wachten in het asielzoekerscentrum om zijn veiligheid en gezondheid te waarborgen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser op het moment dat er voor hem een vlucht is geboekt en hij naar Schiphol werd gebracht, opnieuw asiel heeft aangevraagd ondanks dat zijn eerste en tweede aanvraag zijn afgewezen. Eiser heeft daarbij nadrukkelijk verklaard dat hij niet terug wil en zal keren naar Marokko. Daarbij heeft de staatssecretaris verder terecht betrokken dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken in november 2018 nadat hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd op 18 oktober 2018. Eiser heeft zich hierbij niet gehouden aan de verplichting om zelfstandig Nederland te verlaten. Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- en verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan. Voor zover eiser stelt (psychische) problemen te ondervinden in het detentiecentrum vanwege zijn seksuele geaardheid en daarmee betoogt detentieongeschikt te zijn, heeft de staatssecretaris er ter zitting terecht op gewezen dat eiser bij eventuele problemen terecht kan bij de medische zorg die beschikbaar is in het detentiecentrum. De medische zorg vanuit het detentiecentrum is gelijkwaardig aan de in de vrije maatschappij. Als die zorg niet voldoende kan worden gegeven, kan eiser worden overgeplaatst naar bijvoorbeeld een regulier of een psychiatrisch ziekenhuis. Indien eiser zich in het detentiecentrum niet veilig voelt vanwege landgenoten die zijn seksuele geaardheid niet accepteren, ligt het op zijn weg om zich daartoe te wenden tot de autoriteiten in het detentiecentrum voor bescherming.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9.. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Zie ook ABRvS 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.