In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag, ingediend op 14 november 2018. Eiser had eerder, op 15 november 2022, een beroep ingesteld wegens niet-tijdig beslissen, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 200,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft vervolgens op 12 december 2022 opnieuw beroep ingesteld, maar dit werd op 23 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Na een ingebrekestelling op 4 januari 2023, heeft de staatssecretaris op 1 juni 2023 alsnog beslist op de asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris inmiddels op de aanvraag heeft beslist. Eiser stelt dat de staatssecretaris dwangsommen verschuldigd is voor de periode waarin de beslistermijn is overschreden, maar de rechtbank concludeert dat er geen belang meer is bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Desondanks veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.