ECLI:NL:RBDHA:2023:17036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.19913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libanese eiser wegens kennelijk ongegronde vrees voor vervolging door Hezbollah

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Libanese eiser behandeld die zijn asielaanvraag heeft ingediend op 17 januari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 7 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die vreesde voor vervolging door Hezbollah, heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn eerdere verzoek werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser en concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de elementen die door de eiser zijn ingebracht niet voldoende zijn om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te confronteren met zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de dreigbrieven die de eiser heeft overgelegd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vrees van de eiser voor vervolging door Hezbollah ongeloofwaardig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Libanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 17 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 juli 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL23.19914, op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Dat rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de in deze procedure ingebrachte elementen het asielrelaas niet alsnog aannemelijk kunnen maken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is op 19 december 2019 met een visum Nederland ingereisd. De echtgenote van eiser is sinds 2003 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in Nederland. Eiser en zijn echtgenote hebben twee zoons en een dochter.
4.1.
Eiser heeft eerder, op 1 februari 2020, asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in Libanon vaak het gevoel had dat hij in de gaten werd gehouden door leden van Hezbollah en dat hij bang was dat er elk moment iets kon gebeuren. Hij werkte als medisch engineer, maar hij mocht niet in de ziekenhuizen werken die in handen waren van Hezbollah. Hij was bang dat hij zich bij Hezbollah zou moeten aansluiten. Zolang hij nog in de wijk woonde, was hij geen gevaar voor Hezbollah maar nu hij zich in het buitenland bevindt wel. Hezbollah is er volgens eiser ook van op de hoogte dat hij asiel heeft aangevraagd in Nederland. Daardoor is bij eiser de overtuiging ontstaan dat hij bij terugkeer naar Libanon problemen zal krijgen met Hezbollah. Bovendien wonen zijn vrouw en kinderen in Nederland en eiser wil graag bij hen blijven.
4.2.
Bij besluit van 16 april 2021 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser is gevolgd in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, maar de gestelde negatieve belangstelling van Hezbollah is ongeloofwaardig geacht. Ook heeft de staatssecretaris eiser niet in aanmerking gebracht voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Libanon uit te oefenen.
Het door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 22 oktober 2021, ongegrond verklaard. [1] De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2]
4.3.
Op 17 januari 2022 heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat een vertegenwoordiger van Hezbollah in juli 2020 aan zijn vader heeft gevraagd waarom eiser zich niet bij hen heeft gemeld. Zijn vader heeft hem hier pas in december 2021 over verteld, nadat het hoger beroep van eiser in zijn eerste asielprocedure ongegrond was verklaard. Daarnaast heeft eiser drie dreigbrieven die bij zijn ouders zijn bezorgd overgelegd, van 3 januari 2020, 5 maart 2020 en 19 mei 2020. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat deze dreigbrieven mogelijk verband houden met dat hij kennis had van een opslagruimte voor raketten en munitie van Hezbollah. [3] Uit onderzoek van Bureau Documenten naar de dreigbrieven volgt dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, inhoud en opmaak en afgifte van de documenten. Tot slot heeft eiser een kopie en vertaling van een WhatsApp gesprek met een vriend overgelegd, waarin staat dat ‘ [naam] ’ naar eiser heeft gevraagd.
4.4.
Met het besluit van 7 juli 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris heeft opnieuw de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar ongeloofwaardig geacht dat eiser in de negatieve belangstelling staat van Hezbollah.
Is het besluit onzorgvuldig voorbereid?
5. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Op grond van
artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) moet de staatssecretaris de vreemdeling in de gelegenheid stellen om uitleg te geven over ontbrekende elementen, inconsistenties of tegenstrijdigheden. De staatssecretaris had eiser in het gehoor opvolgende aanvraag in de gelegenheid moeten stellen om uitleg te geven over waarom de dreigbrieven allemaal hetzelfde zijn en onderling niet naar elkaar verwijzen, omdat hij dit in het voornemen en het bestreden besluit aan eiser tegenwerpt. Omdat de staatssecretaris dit heeft nagelaten is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit zorgvuldig is voorbereid. De staatssecretaris stelt terecht dat artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000, geen verplichting inhoudt om eiser te confronteren met het standpunt van de staatssecretaris over de dreigbrieven. Deze bepaling ziet op het confronteren met eventuele inconsistenties en tegenstrijdigheden in verklaringen, maar strekt niet zover zodat dat de staatssecretaris zijn standpunt kenbaar moet maken. De staatssecretaris wijst er terecht op dat hij het standpunt kenbaar maakt in het voornemen, en dat eiser daarop heeft kunnen reageren in de zienswijze. Er is geen rechtsregel die de staatssecretaris verplicht om eiser hier in het gehoor al mee te confronteren.
Heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig kunnen achten dat eiser bedreigd wordt door Hezbollah?
6. Eiser voert aan de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat ongeloofwaardig is dat hij bedreigd wordt door Hezbollah. De dreigbrieven vormen een duidelijke aanwijzing voor vervolging door Hezbollah aangezien eiser tot drie keer toe wordt opgeroepen om zich te melden op het kantoor van Hezbollah. De staatssecretaris motiveert niet waarom het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat de brieven gelijkluidend zijn en onderling niet naar elkaar verwijzen. Bovendien hecht de staatssecretaris ten onrechte geen belang aan de verklaring van eiser over de reden dat hij de brieven niet eerder heeft kunnen overleggen. Verder volgt uit het WhatsApp gesprek dat een vertegenwoordiger van Hezbollah bij zijn vriend naar zijn adres heeft gevraagd. Tot slot werpt de staatssecretaris ten onrechte tegen dat de verklaringen van eiser over de ontmoeting tussen zijn vader en Hezbollah tegenstrijdig zijn. Eiser verklaart namelijk uiteindelijk in het gehoor wel hoe het is gegaan. Bovendien was hij niet bij deze gebeurtenis aanwezig, dus kan dit niet doorslaggevend zijn in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat niet geloofwaardig is dat eiser wordt bedreigd door Hezbollah. Over de dreigbrieven stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze inhoudelijk niet overtuigen. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat Hezbollah in de opvolgende dreigbrieven geen gevolgen verbindt aan het gegeven dat eiser zich eerder niet heeft gemeld, terwijl zij volgens eiser serieus naar hem op zoek zouden zijn. Ook wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat in de dreigbrieven niet staat waar eiser van wordt beschuldigd, terwijl volgens hem sprake is van grote dreiging aan de kant van Hezbollah. Verder heeft de staatssecretaris het onlogisch kunnen vinden dat eisers vader hem niet eerder over de brieven heeft ingelicht, ondanks de zorgen voor moeder. Eiser heeft immers zelf verklaard dat zijn vader wist dat hij door de brieven in de negatieve belangstelling van Hezbollah staat. [4] De staatssecretaris heeft over de WhatsApp berichten niet ten onrechte geconcludeerd dat hieruit niet blijkt dat eiser door Hezbollah wordt gezocht. In deze ongedateerde berichten staat namelijk enkel dat een zekere ‘ [naam] ’ geïnformeerd heeft naar de ontvanger van de berichten en om zijn telefoonnummer heeft gevraagd. Nog daargelaten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze berichten daadwerkelijk naar zijn telefoon zijn gestuurd, wijst de staatssecretaris er niet onrechte op dat er niet uit volgt dat Hezbollah op zoek is naar eiser. Eisers stelling dat ‘ [naam] ’ iemand van Hezbollah is, heeft hij niet onderbouwd en hoeft de staatssecretaris ook niet te overtuigen. Tot slot stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser in het gehoor opvolgende aanvraag wisselend heeft verklaard over het aantal keren en de plek waarop zijn vader door Hezbollah zou zijn benaderd. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat zijn vader thuis is bezocht door iemand van Hezbollah en daarna ook nog op straat is aangesproken door iemand van Hezbollah. [5] Hij heeft ook bevestigend geantwoord op de vraag van de gehoormedewerker of het klopt dat er zowel bij de vader thuis als op straat contact is geweest met Hezbollah. [6] Later in het gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij niet weet of Hezbollah zijn vader één of twee keer heeft benaderd. [7] En op de vraag of eisers vader heeft gezegd dat Hezbollah bij hem aan de deur was gekomen of hem heeft aangesproken op straat, heeft eiser geantwoord dat zijn vader hem heeft verteld dat zij hem op straat hebben aangesproken. [8] De verklaring van eiser dat hij niet bij de ontmoeting aanwezig was hoeft de staatssecretaris ook niet te volgen, omdat dit een essentieel onderdeel betreft van eisers opvolgende asielaanvraag.
Heeft de staatssecretaris kunnen tegenwerpen dat eiser in het vrije relaas niet heeft verteld over de opslagruimte?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte tegenwerpt dat hij in het nader gehoor niet tijdens het vrije relaas heeft verteld over de opslagruimte, terwijl hij dit bij de opvolgende aanvraag als belangrijke grond voor vervolging noemt. Dit heeft te maken met de dreigbrieven van Hezbollah, waaruit blijkt dat eiser gezocht wordt. In de brieven staat niet waar hij voor gezocht wordt dus eiser komt zelf met een verklaring hiervoor, gelegen in de eerdere gebeurtenis met de opslagruimte. Hij bouwt hiermee voort op zijn verklaringen in het nader gehoor en er is dus geen sprake van een tegenstrijdigheid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat eiser in het vrije relaas van het nader gehoor niets heeft verteld over de opslagruimte, terwijl dit één van de elementen is die hij ten grondslag legt aan zijn huidige asielaanvraag. De verklaring van eiser dat de problemen met de opslag in een ander licht zijn komen te staan door de dreigbrieven hoeft de staatssecretaris niet te volgen. Zoals onder 6.1 overwogen heeft eiser met de brieven namelijk niet aannemelijk gemaakt dat Hezbollah hem bedreigt. Eisers stelling dat hij in de beantwoording van de vragen van het nader gehoor wel heeft verklaard over de opslagruimte hoeft de staatssecretaris ook niet te overtuigen. Aan het begin van het gehoor is immers uitdrukkelijk aan eiser medegedeeld dat het vrije relaas bedoeld is om over zijn persoonlijke problemen te vertellen en hij heeft nagelaten te vertellen over de opslagruimte.
Is de staatssecretaris gehouden om een “best interests of the child” beoordeling te maken?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een “best interests of the child” beoordeling moet maken zoals volgt uit de Practical Guide on the best interests of the child in asylum procedures van het European Asylum Support Office (EASO). Omdat het besluit op de asielaanvraag van eiser gevolgen heeft voor zijn jonge kinderen, dient de staatssecretaris zich daar rekenschap van te geven. De staatssecretaris heeft nagelaten om concreet het belang van de kinderen te laten vaststellen door deskundigen. Eiser wijst op de prejudiciële vragen gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 22 oktober 2021. [9] De rechtbank heeft aan het Hof van Justitie gevraagd of de nationale rechtspraktijk waarin een beslisautoriteit bij het beoordelen van een verzoek om internationale bescherming het belang van het kind weegt zonder dit belang van het kind eerst concreet vast te (laten stellen) in overeenstemming is met het Unierecht.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hij in dit geval niet gehouden is om een “best interests of the child” beoordeling te maken. De staatssecretaris beoordeelt in deze procedure het verzoek van eiser om internationale bescherming en de belangen van zijn kinderen kunnen niet tot een vergunning op asielgronden leiden. De Practical Guide van EASO ziet op de situatie dat kinderen zelf een verzoek om internationale bescherming indienen. Dat is in deze zaak niet aan de orde. De verwijzing naar de prejudiciële vragen kan dus ook niet slagen. De staatssecretaris wijst er ook terecht op dat hij niet hoeft te beoordelen of eiser op grond van de gezinsband met zijn kinderen in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Bij een opvolgende asielaanvraag wordt namelijk niet ambtshalve getoetst of een vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere vergunning. [10] Indien eiser verblijf wil op grond van de gezinsband met zijn kinderen, kan hij daartoe een reguliere aanvraag indienen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL21.7059 (niet gepubliceerd).
2.202107186/1/V3 en 202107186/2/V3 (niet gepubliceerd).
3.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 3 en 4.
4.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 9.
5.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 4.
6.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 4.
7.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 6.
8.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 7.
10.Paragraaf C1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.