ECLI:NL:RBDHA:2023:17053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.29687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, was niet aanwezig op de zitting, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. I. Lohmann, wel aanwezig was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank baseert haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland was aanvaard.

Eiser betoogde dat de staatssecretaris niet van de juistheid van het claimakkoord met Duitsland mocht uitgaan, omdat de informatie in het claimverzoek onjuist zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de Eurodac-registratie, waaruit blijkt dat eiser in Duitsland is geregistreerd, voldoende bewijs biedt dat eiser daar een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat de Eurodac-registraties zorgvuldig zijn.

De rechtbank wijst ook de stelling van eiser af dat de asielprocedure in Duitsland ernstige tekortkomingen vertoont. Eiser heeft zijn bewering niet onderbouwd en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I. Lohmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met zaaknummer NL23.29688, op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor die asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris van de juistheid van het claimakkoord uitgaan?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet van de juistheid van het claimakkoord van Duitsland mag uitgaan omdat de informatie die in het claimverzoek aan de Duitse autoriteiten is verstrekt onjuist is. De staatssecretaris heeft in het claimverzoek namelijk ten onrechte vermeld dat eiser zou hebben bevestigd dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Daarnaast heeft de staatssecretaris ten onrechte in het verzoek opgenomen dat eiser de beslissing op zijn asielaanvraag niet in Duitsland heeft afgewacht en daarvóór al naar Nederland is gereisd.
5.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij stelt dat het claimakkoord niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat de Dublinclaim is gebaseerd op de aanname dat eiser in Duitsland eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank volgt dat niet. De rechtbank stelt vast dat uit het Eurodac-resultaat volgt dat eiser in Duitsland is geregistreerd met referentienummer [resultaat nummer] . In de Eurodac-verordening staan regels hoe dit referentienummer door lidstaten moet worden gelezen. Uit artikel 24, vierde lid, in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening volgt dat uit dit referentienummer blijkt dat eiser in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Eurodac-registraties zorgvuldig plaatsvinden. [2] Met de enkele verklaring van eiser dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Duitsland, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Eurodac-gegevens onjuist zijn. Ook eisers betoog dat de staatssecretaris in het claimverzoek ten onrechte onder het kopje ‘Andere aanvullende informatie’ heeft opgenomen dat hij zou hebben bevestigd dat hij in Duitsland asiel heeft ingediend en dat daarom niet van het claimakkoord mag worden uitgegaan, slaagt niet. Los van de vraag of er foutieve informatie is opgenomen, zijn niet eisers verklaringen, maar het Eurodac-resulaat relevant voor het vaststellen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Kan de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eiser voert verder aan dat als wordt aangenomen dat hij een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Uit het feit dat eiser niet wist dat hij een asielaanvraag had ingediend, blijkt namelijk dat de asielprocedure in Duitsland structurele en ernstige tekortkomingen kent, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de enkele verklaring van eiser dat hij niet wist dat hij een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland, niet valt af te leiden dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Mocht het al zo zijn dat eiser niet wist dat hij een asielaanvraag had ingediend, dan betekent dat vervolgens niet meteen dat de asielprocedure in Duitsland structurele en ernstige tekortkomingen kent. Eiser heeft deze stelling verder niet onderbouwd. Indien eiser van mening is dat de Duitsland zich tegenover hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, dient hij zich te wenden tot de daartoe bevoegde (hogere) Duitse autoriteiten om te klagen. Niet gesteld of gebleken is dat die (hogere) autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 en ABRvS 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.