In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 5 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 juni 2023 afgewezen, met als reden dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank heeft de zaak op 11 oktober 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser als ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden na zijn scheiding en dat hij vreest voor arrestatie en detentie bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de elementen van eisers asielrelaas, zoals de verlenging van de dienstplicht en de problemen na de scheiding, terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft inconsistent verklaard over zijn militaire dienst en de rechtbank vindt dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft geacht dat eiser bij terugkeer in Algerije zal worden gearresteerd of gedetineerd.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.