ECLI:NL:RBDHA:2023:17072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.29183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
  • K.H.M.M. Otten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 14 september 2023 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 18 oktober 2023 behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, betoogde dat Polen niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat vanwege zorgen over de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Hij verwees naar recente uitspraken van het Hof van Justitie en andere rechtbanken die de situatie in Polen aan de kaak stelden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure in Polen. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op onmenselijke of vernederende behandeling van eiser in Polen, en dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.29184, op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Polen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij wijst eiser ten eerste op de ontwikkelingen in Polen van de rechterlijke macht. Vanwege de zorgen over de rechtsstaat kan niet van eiser verwacht worden dat hij in Polen juridische procedures volgt. De staatssecretaris heeft dus onvoldoende onderbouwd dat eiser kan klagen bij de Poolse autoriteiten. Hierbij wijst eiser op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2023. [2] In het arrest heeft het Hof geoordeeld dat in Polen geen onafhankelijke rechtspraak is. Eiser wijst ook naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2023 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 september 2023. [3] Ten tweede blijkt uit het AIDA-rapport van 19 mei 2023 dat er problemen zijn voor Dublinterugkeerders ten aanzien van de toegang tot de procedure en de opvang. Het is volgens eiser daarnaast niet in geschil dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks. Hierdoor kan de staatssecretaris niet zonder het vragen van nadere garanties aannemen dat hij geen risico loopt op pushbacks. Hier zijn namelijk wel aanknopingspunten voor, de staatssecretaris had daarom onderzoek moeten doen. Hierbij wijst eiser erop dat de situatie in Polen vergelijkbaar is met die in Kroatië, waarbij de Afdeling op 13 april 2022 heeft overwogen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan. [4] Gelet op bovenstaande kan niet worden uitgesloten dat eiser door Polen zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst, met of zonder inhoudelijke beoordeling van zijn asielmotieven. Er is dus sprake van een risico op (indirect) refoulement. De staatssecretaris had dus het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Polen zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder het risico loopt op pushbacks. Dit blijkt niet uit de overgelegde stukken. Daarbij komt dat Polen met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van eiser wezenlijk verschilt van de Afdelingsuitspraak van 13 april 2022. Hierin heeft de Afdeling namelijk geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen, doordat mogelijk in Kroatië op dat moment ook ten aanzien van Dublinterugkeerders een risico op pushbacks bestond. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat dit in Polen het geval is Er bestaat blijkens de informatie wel een risico op pushbacks aan de grens van Polen, maar er blijkt niet dat er mogelijk ook een risico op pushbacks bestaat voor Dublinterugkeerders.
5.2.
Ondanks dat de (onafhankelijkheid van de) rechterlijke macht in Polen onder druk staat, kan nog steeds uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank bij uitspraak van 2 juni 2022 geoordeeld. [5] De rechtbank concludeerde in deze uitspraak dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Poolse autoriteiten zich - afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen - niet houden aan hun internationale verplichtingen en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter of dat de rechtspraak in vreemdelingenzaken niet onafhankelijk en onpartijdig is. Hoewel het Hof op 5 juni 2023 [6] heeft geoordeeld dat de hervorming van het Poolse rechtssysteem in strijd is met het Europese recht en er daarom zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, is dit op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. Dit moet per individueel geval worden beoordeeld. In geval van eiser is niet gebleken dat sprake is van individuele risicofactoren die maken dat er wel gevreesd moet worden voor een reëel risico. Eiser wijst namelijk enkel op algemene informatie.
5.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij heeft de staatssecretaris het betoog van eiser dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM voldoende betrokken. Verder heeft eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiser is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2023:442.
6.ECLI:EU:C:2023:442.