Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eisers hebben op 18 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv nareis. Verweerder heeft de ontvangst van deze aanvraag op 29 augustus 2022 bevestigd. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen.4
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eisers hebben verweerder na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld. Ook hebben eisers meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep in gesteld. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
4. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. Eisers hebben aangevoerd dat de rechtbank in hun zaak de uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van 17 maart 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,6 niet mag toepassen. Dit omdat in dat geval de maximale beslistermijn van negen maanden, als vervat in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, wordt overschreden.
7. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In rechtsoverweging 5 van voornoemde uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat de termijn van negen maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij houdt zij rekening met het belang van zowel een snelle als een zorgvuldige besluitvorming. De omstandigheid dat de termijn van negen maanden is of wordt overschreden, is één van de in deze afweging mee te wegen aspecten. Dit heeft de rechtbank bij het formuleren van de uitgangspunten voor het opleggen van een passende nadere termijn onderkend en meegewogen. De rechtbank past daarom ook in de zaak van eisers de in de voornoemde uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten toe.
8. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft niet gereageerd op de brief van 5 april 2023De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de zaak beslisklaar is en dat verweerder geen extra onderzoekshandelingen hoeft te verrichten om tot een zorgvuldige beslissing te komen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.