ECLI:NL:RBDHA:2023:17149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
SGR 21/4436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak over omgevingsvergunning en last onder dwangsom

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023, in de zaak met nummer SGR 21/4436, is het verzoek van eiser om vergoeding van proceskosten afgewezen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland, dat op 31 mei 2021 het bezwaar van eiser tegen een opgelegde last onder dwangsom ongegrond verklaarde. Eiser had op 4 december 2020 een last onder dwangsom ontvangen, waarin hij werd gelast om illegaal gebouwde structuren te verwijderen. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 was eiser aanwezig, samen met zijn gemachtigde en zijn zoon. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om partijen de kans te geven om onderling tot een oplossing te komen.

Op 28 juni 2023 trok eiser zijn beroep in, met het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder reageerde op dit verzoek op 6 juli 2023. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet geheel of gedeeltelijk aan het beroep van eiser tegemoet was gekomen, aangezien de verleende omgevingsvergunning op 20 juni 2023 niet betrekking had op de illegale structuren waarover het beroep ging. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten, en wees het verzoek van eiser als kennelijk ongegrond af.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P. Hoogenraad),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.E. Breems).

Procesverloop

In het besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aan hem op 4 december 2020 opgelegde last onder dwangsom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Voorts was eisers zoon aanwezig. Namens verweerder is verschenen mr. [naam]. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven er onderling uit te komen.
Met de brief van 28 juni 2023 heeft eiser het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Met de brief van 6 juli 2023 heeft verweerder op het verzoek tot proceskostenveroordeling gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan op grond van artikel 8:75a Awb bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, Awb is sprake als het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. Van belang is dat er een relatie is tussen de gronden van het beroep en het (gewijzigde) besluit van het bestuursorgaan en of daarmee de wens van de indiener van het beroepschrift is gehonoreerd.
4. Met de last onder dwangsom van 4 december 2020 is eiser gelast de illegaal gebouwde overkapping, erfafscheiding en uitbreiding van zijn berging te verwijderen en verwijderd te houden. Ook is hij gelast om illegaal aangebrachte verharding te verwijderen en verwijderd te houden.
5. Op 20 juni 2023 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning voor het plaatsen/legaliseren van een schuur/blokhut verleend. Hierin heeft eiser aanleiding gezien zijn beroep tegen het bestreden besluit in te trekken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten voor rekening van eiser dienen te blijven, omdat verweerder in zijn geheel niet tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. Met het besluit van 20 juni 2023 is een omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging met een oppervlakte van drie bij twee meter verleend. Deze vergunde berging heeft dezelfde afmeting als de berging waarover eiser en de gemeente Westland eerder een gebruiksovereenkomst hebben gesloten. Het besluit van 20 juni 2023 houdt niet in dat verweerder niet langer bereid is handhavend op te treden tegen de bebouwing en verharding die eiser zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning en in afwijking van de gebruiksovereenkomst heeft gerealiseerd, aldus verweerder.
7. Verweerder is met het besluit van 20 juni 2023 deels noch geheel aan eiser tegemoet gekomen. De omgevingsvergunning van 20 juni 2023 ziet niet op de overkapping, de erfafscheiding of de aangebrachte verharding. In zijn reactie van 6 juli 2023 wijst verweerder erop dat het ook geen betrekking heeft op de uitbreiding van de berging. Daarmee zijn de door verweerder geconstateerde overtredingen niet gelegaliseerd. Met het besluit van 20 juni 2023 is de last onder dwangsom van 4 december 2020 ook niet ingetrokken.
8. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank zal het verzoek daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.