Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33722
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 oktober 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
Is de maatregel van bewaring rechtsgeldig bekend gemaakt aan eiser?
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Eiser licht op de zitting toe dat hij weliswaar Nederlands spreekt (en daarom nu op de zitting geen tolk hoeft), maar dat gelet op de juridische inhoud van de maatregel desondanks aan hem (ook) een tolk had moeten worden toegewezen. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser geen sprake van een rechtsgeldig uitgereikte maatregel van bewaring, zodat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel sprake is van een rechtsgeldig uitgereikte maatregel, dan is die uitreiking gebrekkig en dient de in dit verband te verrichten belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Hoewel eiser de Nederlandse taal spreekt en verstaat, is namelijk niet gebleken dat eiser bij de inbewaringstelling schriftelijk op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en van de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Daarmee is sprake van een gebrek. [1] Dit betekent niet dat de maatregel niet rechtsgeldig is uitgereikt. De in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 opgenomen waarborgen zien namelijk niet op de vraag of het besluit rechtsgeldig is bekendgemaakt. De wetgever heeft de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling in een taal die hij (redelijkerwijs) verstaat op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dat de staatssecretaris daadwerkelijk aan die opdracht heeft voldaan, moet volgen uit het dossier. En dat is hier niet het geval. De vraag is vervolgens of dit gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. In dat kader moeten de wederzijdse belangen worden gewogen. Die belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit. De rechtbank weegt daarin mee dat uit de gronden van de maatregel van bewaring, die eiser niet heeft betwist, volgt dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken en dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad. Hij heeft namelijk vijf dagen na het opleggen van de maatregel van bewaring met gebruikmaking van gratis rechtsbijstand (alsnog) beroep ingesteld tegen deze maatregel. De beroepsgrond slaagt dus wel, maar leidt er niet toe dat de maatregel onrechtmatig is.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Hiertoe voert hij aan dat hij in de asielprocedure zit en vanaf het eerste verhoor heeft aangegeven dat hij verblijft op een adres bij zijn vader in Amsterdam. Om die reden had hij zijn asielprocedure in vrijheid moeten mogen afwachten.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser de twee zware gronden en de vier lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft met name van belang kunnen vinden dat eiser sinds 2012 onrechtmatig zich in Nederland bevindt en dat eiser nadrukkelijk heeft verklaard dat hij niet terug wil en zal keren naar zijn land van herkomst. Eiser heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken door niet op de meldplicht te verschijnen welke aan hem was opgelegd op 16 april 2018. Daarnaast is aan eiser in het verleden een terugkeerbesluit opgelegd maar daar heeft hij zich niet aan gehouden. Daarbij komt dat eiser niet staat ingeschreven op dat adres in de Basisregistratie Personen. Het mogelijke verblijf van eiser bij zijn vader in Amsterdam laat onverlet dat er een risico bestaat dat hij zich bij de toepassing van een minder dwingende maatregel aan het toezicht zal onttrekken. Een lichter middel ligt dan ook niet in de rede. De gronden kunnen de maatregel van bewaring daadwerkelijk dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Wel veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.