12.1.Ten aanzien van de waarnemingen stelt verzoekster dat de veelvuldige waarneming van de VW Touran in de nabijheid van het uitkeringsadres niet betekent dat het [naam 2] was die de auto altijd gebruikte. De auto staat op naam van de broer van [naam 2]. Verzoekster woont in een flatgebouw en er staan zes flatgebouwen in de omgeving met in totaal meer dan 1000 bewoners. [naam 2] en de broer van [naam 2] hebben vele vrienden, kennissen en familieleden in de flatgebouwen wonen. Verder is niet vaak waargenomen dat [naam 2] vanaf het uitkeringsadres naar de VW Touran liep of andersom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de onderzoeksbevindingen voldoende dat [naam 2] de hoofdbestuurder van de VW Touran was. Gelet hierop en op de waarnemingen in de directe nabijheid van het flatgebouw van verzoekster, kon het college deze waarnemingen – in samenhang met de overige bevindingen – ten grondslag leggen aan de conclusie dat sprake is van een gezamenlijk huishouding.
13. Dit betekent dat de beëindiging naar verwachting in beroep in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het besluit tot beëindiging van de bijstand te schorsen.
De afwijzing van de aanvraag van 1 februari 2023
14. De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2023 tot en met 28 februari 2023.
15. De bijstandsuitkering van verzoekster is beëindigd vanwege de conclusie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam 2]. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)ligt het, indien een bijstandsuitkering is beëindigd, in geval van een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat de betrokkene nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Uit die rechtspraak volgt ook dat als iemand een nieuwe aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) indient, nadat de bijstand eerder was beëindigd wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding en de betrokkene – al dan niet onder aanwending van rechtsmiddelen tegen die beëindiging – volhoudt dat geen sprake is of is geweest van een gezamenlijke huishouding, de aanvrager in beginsel kan volstaan met de onderbouwde stelling dat de (vermeende) partner op een ander adres woont. Als dat zo is, is immers niet langer voldaan aan één van de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding, te weten dat beiden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Het is vervolgens aan verweerder om nader onderzoek te verrichten, indien aan de juistheid van deze stelling wordt getwijfeld16. Op 1 februari 2023 heeft verzoekster een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan. Bij brief van 9 februari 2023 heeft het college verzocht om aanvullende informatie om de aanvraag te kunnen behandelen. Het college heeft onder andere gevraagd om een schriftelijke verklaring met concrete feiten en omstandigheden van wat er wezenlijk is veranderd in haar woon- en leefsituatie tussen 10 januari 2023 (de datum van het huisbezoek) en het moment van de nieuwe aanvraag. Op 22 februari 2023 heeft verzoekster per e-mail onder andere het volgende verklaard: “over wat er gewijzigd is aan mijn situatie, niks is gewijzigd. Ik voerde en voer geen gezamenlijke huishouden. U kunt komen kijken bij thuis. Ik sta open voor verdere onderzoek thuis.”
16. Gelet op de door verzoekster gegeven verklaring heeft zij niet aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat vanaf 1 februari 2023 geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam 2] op het uitkeringsadres. Verzoekster heeft niet onderbouwd gesteld dat [naam 2] woont op een ander adres. Het college heeft gelet daarop ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar haar woonsituatie, door bijvoorbeeld een huisbezoek af te leggen, nu er geen twijfel was over de woonsituatie. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de waarnemingen vanaf de periode van de aanvraag ondersteunen dat de woonsituatie niet is gewijzigd, omdat de VW Touran waarvan [naam 2] de hoofdbestuurder is, veelvuldig is waargenomen in de nabijheid van het uitkeringsadres.
Ter zitting heeft verzoekster met verwijzing naar een uitspraak van de CRvBen een uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlembetoogd dat het college de aanvraag van verzoekster niet had mogen afwijzen enkel op de grond dat zij heeft aangegeven dat er niets is gewijzigd. Deze uitspraken zijn niet vergelijkbaar met de situatie van verzoekster omdat, anders dan in de uitspraak van de CRvB, door het college niet aan de afwijzing ten grondslag is gelegd dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast heeft het college, gelet op de vraagstelling in de herstelbrief, niet volstaan met enkel een algemeen geformuleerd verzoek aan verzoekster om te verklaren wat in haar situatie gewijzigd is. Er is door het college ook geen kruisjesformulier gebruikt.
Ook de situatie in de uitspraak van rechtbank Haarlem is niet vergelijkbaar. Anders dan verzoekster stelt, wordt niet van haar verlangd om een belastende verklaring af te leggen door te verklaren dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Haar enkele niet onderbouwde stelling dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met haar aanbod om thuis te komen kijken, is echter onvoldoende. Het college heeft dan ook terecht geweigerd om aan verzoekster bijstand toe te kennen.
17. Dit betekent dat de afwijzing naar verwachting in stand blijft in beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het besluit tot afwijzing van de bijstand te schorsen.
18. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om direct uitspraak te doen in de beroepen, zoals bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet hier geen aanleiding toe. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand per 4 januari 2022 is onder 5 geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de mogelijkheid om hangende beroep een voorlopige voorziening te vragen niet is bedoeld om door zogenoemde ‘kortsluiting’ eerder een uitspraak op het beroep te krijgen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.