ECLI:NL:RBDHA:2023:17285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23-6685 en 23-6991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorzieningen inzake beëindiging bijstandsuitkering en afwijzing nieuwe aanvraag bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en beëindiging van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, alsook tegen de afwijzing van haar nieuwe aanvraag om bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende nieuwe omstandigheden had aangetoond die een wijziging in haar situatie zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 4 januari 2022 terecht was, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht had geschonden door een gezamenlijke huishouding met [naam 2] niet te melden. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster, ondanks haar financiële situatie, niet kon aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en oordeelde dat de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand naar verwachting in stand zal blijven. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van gewijzigde omstandigheden bij het aanvragen van bijstand na beëindiging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/6685 en 23/6911

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2023 in de zaken tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: C. van Oord-Sitaram).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking en beëindiging van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en de afwijzing van haar aanvraag om een bijstandsuitkering.
1.1.
In het primaire besluit van 26 januari 2023 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken per 4 januari 2022 en beëindigd per 26 januari 2023. In het primaire besluit van 28 februari 2023 heeft het college de aanvraag van verzoekster van 1 februari 2023 afgewezen.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 september 2023 (de bestreden besluiten) op de bezwaren van verzoekster is het college bij de intrekking, beëindiging en afwijzing gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroepen ingesteld (zaaknummers 23/6689 en 23/6914). Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college en [naam 1], sociaal rechercheur en tevens toezichthouder werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoekster kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor haar onevenredig bezwaarlijk maakt dat zij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
3. Verzoekster stelt dat zij na de beëindiging van haar bijstand eind januari 2023 heeft geprobeerd om opnieuw bijstand aan te vragen. Deze aanvraag is echter in februari 2023 door het college afgewezen. Een nieuwe aanvraag heeft verzoekster niet meer gedaan omdat ze er weinig vertrouwen in had dat dit zou leiden tot een toekenning. Ze heeft in haar levensonderhoud voorzien door geld te lenen van mensen uit haar netwerk. Daarnaast heeft ze geprobeerd betalingsregelingen te treffen met instanties. Met de ontvangen energietoeslag heeft ze haar huurachterstand van twee maanden kunnen aflossen. Er is daardoor momenteel geen huurachterstand. Wel is er een achterstand in de betaling van de kosten van energie. Sinds april/mei 2023 heeft ze inkomsten uit arbeid. Als oproepkracht verdient ze tussen de € 500,- en € 690,- per maand. Verzoekster stel dat dit echter onvoldoende is om in de kosten van levensonderhoud te betalen, temeer omdat zij vier minderjarige kinderen heeft.
4. Het college betwist dat er een spoedeisend belang is. De beëindiging van de bijstand en de afwijzing van de aanvraag dateren van januari/februari 2023. Verzoekster heeft kennelijk bijna tien maanden kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Het college ziet daarom niet in dat nu sprake is van een acute noodsituatie.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat onbetwist is dat de maandelijkse inkomsten van verzoekster onder het voor verzoekster geldende bestaansminimum liggen. Van belang is verder dat verzoekster ook de zorg heeft over haar vier minderjarige kinderen. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om uit te gaan van een spoedeisend belang met betrekking tot de beëindiging van de bijstand en de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand per 4 januari 2022 is niet gebleken van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
6. Gelet op het bovenstaande is ook het door verzoekster ten aanzien van de betaling van het griffierecht gedane beroep op betalingsonmacht toegewezen, zodat verzoekster geen griffierecht hoeft te betalen in beide procedures (zaaknummers 23/6685 en 23/6911).
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen, of de beroepen een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen.
De beëindiging van de bijstand
9. De voorzieningenrechter vindt dat het college op basis van het rapport tot beëindiging van de bijstand van 26 januari 2023, gelezen in samenhang met het rapport van 1 februari 2023 van sociaal rechercheur [naam 1] betreffende onderzoek verzwegen samenwoning, terecht heeft geconcludeerd dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden vanwege het niet melden aan het college van een gezamenlijke huishouding met [naam 2] (hierna: [naam 2]) op het uitkeringsadres. Het volgende is van belang.
9.1.
Verzoekster ontving sinds 11 februari 2013 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder op het uitkeringsadres. Zij heeft vier minderjarige kinderen, geboren in 2010, 2015, 2017 en 2019. Alle kinderen zijn erkend door [naam 2]. Blijkens de Basisregistratie personen staat [naam 2] sinds 24 oktober 2018 geregistreerd in de Registratie Niet Ingezetenen. Dit betekent dat hij officieel geen inschrijfadres heeft in Nederland. Naar aanleiding van een mailwisseling in mei 2020 tussen de klantmanager en verzoekster, heeft de klantmanager de sociale recherche verzocht om een nader onderzoek in te stellen. Daarnaast zijn er in juni en november 2020 anonieme meldingen van fraude door verzoekster binnengekomen bij het college.
9.2.
Uit de in de rapporten vermelde onderzoeksbevindingen blijkt onder meer het volgende. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek op 10 januari 2023 is [naam 2] aangetroffen in de woning. Verzoekster verklaarde dat hij een eigen kamer heeft waar hij slaapt en waar hij ook zijn spullen bewaart. Verspreid in de woning zijn spullen aangetroffen van [naam 2]. In de keuken een ING-pinpas, in de gang jassen en schoenen en in de slaapkamer van verzoekster drie tassen met kleding en een paspoort van [naam 2]. Ook is er administratie gevonden op naam van [naam 2] in verzoeksters slaapkamer, onder andere twee facturen/bestelbonnen van Tele 2 op naam van [naam 2] uit 2020 en 2022 voor een Iphone. Op beide bestelbonnen stond het uitkeringsadres als adres opgegeven. In de middelste slaapkamer stond een zwarte fiets van het merk Batavus waar [naam 2] mee is gezien tijdens de waarnemingen. In bed lag [naam 2] onder een grote stapel kleding. Op het bed lag een toilettas, waarvan [naam 2] verklaarde dat deze van hem was. Op de grond naast het bed stonden twee tassen gevuld met kleding, waarvan [naam 2] en verzoekster verklaarden dat deze van [naam 2] waren. Aan de deur hing een sweater en een jas, waarvan [naam 2] verklaarde dat deze van hem waren.
9.3.
Uit de waarnemingen in de periode van 16 mei 2022 tot en met 6 januari 2023 blijkt dat er in die periode 94 waarnemingen zijn verricht in de directe omgeving van het uitkeringsadres. De VW Touran, waarvan bij de verzekeraar is opgegeven dat [naam 2] de hoofdbestuurder is en waarvan [naam 2] naast de verzekering ook de wegenbelasting betaalt, is in totaal 81 keer aangetroffen op verschillende parkeerplekken in de directe omgeving van het uitkeringsadres. Verder is meermaals waargenomen dat [naam 2] vertrok uit de woning van verzoekster en dat hij wegreed in de VW Touran.
9.4.
Verder is van belang dat verzoekster tijdens het gesprek op 10 januari 2023 het volgende heeft verklaard. Op de vraag of [naam 2] de hoofdbestuurder van de VW Touran is, heeft zij verklaard dat hij de afgelopen periode die auto had en soms weigerde dat zij erin mocht rijden. Zij gebruikte de auto alleen in noodsituaties. Ook heeft zij verklaard dat [naam 2] komt en gaat wanneer hij wil, dat zij weet dat [naam 2] brieven en pakketten laat bezorgen op haar adres, dat [naam 2] geen sleutel van de woning heeft maar dat zij hem niet kan weigeren aan de deur als hij aanbelt, dat zij [naam 2] in de woning laat omdat zij niet wil dat haar kinderen een beeld hebben dat het niet goed gaat tussen haar en [naam 2] en dat zij voor de kinderen acteert alsof zij en [naam 2] samen zijn.
9.5.
Uit de inloggegevens van de ABN AMRO-bank over de periode 3 januari 2022 tot en met 17 augustus 2022 blijkt dat er vanaf januari 2022 voornamelijk wordt ingelogd op verzoeksters rekening via het IP adres [IP-adres]. Uit de inloggegevens van de ING-bank over de periode 13 maart 2021 tot en met 6 september 2022 blijkt dat sinds januari 2022 voornamelijk (en veelvuldig) wordt ingelogd op de rekening van [naam 2] via hetzelfde IP adres, [IP-adres].
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was er, gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek, de waarnemingen, de verklaring van verzoekster en de inloggegevens van de bankrekeningen van verzoekster en [naam 2], in onderling verband en samenhang bezien voldoende grondslag voor de conclusie van het college dat [naam 2] zijn hoofdverblijf had op het adres van verzoekster. Omdat [naam 2] de kinderen van verzoekster heeft erkend, was daarmee sprake van een gezamenlijke huishouding en heeft verzoekster haar inlichtingenplicht geschonden door hiervan geen melding te maken bij het college.
11. Het betoog van verzoekster dat het college heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod bij de aanleiding van het onderzoek naar het recht op bijstand van verzoekster, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de rapporten blijkt dat er in 2020 naar aanleiding van een mailwisseling tussen de klantmanager en verzoekster een verzoek is gedaan aan de sociale recherche om onderzoek te verrichten. Hierna zijn meerdere anonieme meldingen gedaan met daarin specifieke details over verzoekster en [naam 2], zoals de namen, het adres, de werkplek van [naam 2] en de VW Touran van [naam 2]. Naar aanleiding van het voorgaande is volgens het college onderzoek verricht door de sociale recherche. Dat ook de moeder van verzoekster, de moeder van [naam 2] en de zus van [naam 2] zijn onderzocht door het college en vervolgens de aan hen toegekende bijstand is ingetrokken en beëindigd, is onvoldoende om te oordelen dat het college een onderzoek naar verzoekster heeft ingesteld omdat zij specifiek onderzoek deed naar alleenstaande Somalische vrouwen in de bijstand. Dat de intrekking en beëindiging van de bijstand van de moeder van verzoekster na bezwaar niet is gehandhaafd, is ook onvoldoende. Daarbij komt dat, anders dan in verzoeksters situatie, in de beslissing op bezwaar staat dat er geen meldingen waren over de moeder van verzoekster en dat de aanleiding voor het onderzoek enkel was omdat zij familie is van verzoekster. Dat is de reden geweest voor de gegrondverklaring van het bezwaar van de moeder van verzoekster. Dat het college na de mailwisseling en de meldingen in 2020 pas in mei 2022 een onderzoek is gestart naar het recht op bijstand van verzoekster, betekent niet dat sprake is geweest van discriminatie. Het college heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar toegelicht dat in 2020 en 2021 geen huisbezoeken mochten plaatsvinden vanwege de Covid 19 situatie. De sociale recherche is daarna begonnen met de oudste melding in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter vindt dit een logische verklaring voor het tijdsverloop tussen de meldingen en de start van het onderzoek. Dit betekent dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de bevindingen uit het onderzoek niet door het college gebruikt mogen worden voor de beëindiging van het recht op bijstand van verzoekster.
12. Verzoekster stelt verder dat uit de inloggegevens en de waarnemingen niet de conclusie getrokken kan worden dat het zwaartepunt van [naam 2]’s persoonlijk leven of zijn hoofdverblijf zich op het uitkeringsadres bevindt. Verzoekster stelt in dat kader dat uit de inloggegevens niet kan worden opgemaakt wie ingelogd heeft op de bankrekening van [naam 2]. Van belang daarbij is volgens verzoekster dat haar oudste dochter de oude telefoon van [naam 2] in gebruik heeft, met daarop de ING-app. Ter zitting is aangevoerd dat uit een gesprek met haar dochter gebleken is dat zij vaak inlogde op de rekening van [naam 2]. De voorzieningenrechter vindt dit niet aannemelijk gelet op de frequentie en de tijdstippen van het inloggen, dat regelmatig ’s nachts en onder schooltijd heeft plaatsgevonden. Ook ontbreekt een motief voor de dochter van verzoekster om in te loggen op de bankrekening van [naam 2]. Desgevraagd ter zitting heeft verzoekster ook niet kunnen aangegeven wat een (mogelijke) reden kan zijn dat haar dochter inlogt namens [naam 2] en waarom zo vaak. De verklaring van verzoekster dat niet valt te begrijpen waarom pubers dingen doen, is onvoldoende. Daarbij komt dat ook niet is gebleken dat vanaf een ander IP adres veelvuldig is ingelogd op de ING-rekening van [naam 2].
12.1.
Ten aanzien van de waarnemingen stelt verzoekster dat de veelvuldige waarneming van de VW Touran in de nabijheid van het uitkeringsadres niet betekent dat het [naam 2] was die de auto altijd gebruikte. De auto staat op naam van de broer van [naam 2]. Verzoekster woont in een flatgebouw en er staan zes flatgebouwen in de omgeving met in totaal meer dan 1000 bewoners. [naam 2] en de broer van [naam 2] hebben vele vrienden, kennissen en familieleden in de flatgebouwen wonen. Verder is niet vaak waargenomen dat [naam 2] vanaf het uitkeringsadres naar de VW Touran liep of andersom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de onderzoeksbevindingen voldoende dat [naam 2] de hoofdbestuurder van de VW Touran was. Gelet hierop en op de waarnemingen in de directe nabijheid van het flatgebouw van verzoekster, kon het college deze waarnemingen – in samenhang met de overige bevindingen – ten grondslag leggen aan de conclusie dat sprake is van een gezamenlijk huishouding.
13. Dit betekent dat de beëindiging naar verwachting in beroep in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het besluit tot beëindiging van de bijstand te schorsen.
De afwijzing van de aanvraag van 1 februari 2023
14. De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2023 tot en met 28 februari 2023.
15. De bijstandsuitkering van verzoekster is beëindigd vanwege de conclusie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam 2]. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] ligt het, indien een bijstandsuitkering is beëindigd, in geval van een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat de betrokkene nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Uit die rechtspraak volgt ook dat als iemand een nieuwe aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) indient, nadat de bijstand eerder was beëindigd wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding en de betrokkene – al dan niet onder aanwending van rechtsmiddelen tegen die beëindiging – volhoudt dat geen sprake is of is geweest van een gezamenlijke huishouding, de aanvrager in beginsel kan volstaan met de onderbouwde stelling dat de (vermeende) partner op een ander adres woont. Als dat zo is, is immers niet langer voldaan aan één van de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding, te weten dat beiden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Het is vervolgens aan verweerder om nader onderzoek te verrichten, indien aan de juistheid van deze stelling wordt getwijfeld16. Op 1 februari 2023 heeft verzoekster een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan. Bij brief van 9 februari 2023 heeft het college verzocht om aanvullende informatie om de aanvraag te kunnen behandelen. Het college heeft onder andere gevraagd om een schriftelijke verklaring met concrete feiten en omstandigheden van wat er wezenlijk is veranderd in haar woon- en leefsituatie tussen 10 januari 2023 (de datum van het huisbezoek) en het moment van de nieuwe aanvraag. Op 22 februari 2023 heeft verzoekster per e-mail onder andere het volgende verklaard: “over wat er gewijzigd is aan mijn situatie, niks is gewijzigd. Ik voerde en voer geen gezamenlijke huishouden. U kunt komen kijken bij thuis. Ik sta open voor verdere onderzoek thuis.”
16. Gelet op de door verzoekster gegeven verklaring heeft zij niet aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat vanaf 1 februari 2023 geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam 2] op het uitkeringsadres. Verzoekster heeft niet onderbouwd gesteld dat [naam 2] woont op een ander adres. Het college heeft gelet daarop ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar haar woonsituatie, door bijvoorbeeld een huisbezoek af te leggen, nu er geen twijfel was over de woonsituatie. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de waarnemingen vanaf de periode van de aanvraag ondersteunen dat de woonsituatie niet is gewijzigd, omdat de VW Touran waarvan [naam 2] de hoofdbestuurder is, veelvuldig is waargenomen in de nabijheid van het uitkeringsadres.
Ter zitting heeft verzoekster met verwijzing naar een uitspraak van de CRvB [2] en een uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem [3] betoogd dat het college de aanvraag van verzoekster niet had mogen afwijzen enkel op de grond dat zij heeft aangegeven dat er niets is gewijzigd. Deze uitspraken zijn niet vergelijkbaar met de situatie van verzoekster omdat, anders dan in de uitspraak van de CRvB, door het college niet aan de afwijzing ten grondslag is gelegd dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast heeft het college, gelet op de vraagstelling in de herstelbrief, niet volstaan met enkel een algemeen geformuleerd verzoek aan verzoekster om te verklaren wat in haar situatie gewijzigd is. Er is door het college ook geen kruisjesformulier gebruikt.
Ook de situatie in de uitspraak van rechtbank Haarlem is niet vergelijkbaar. Anders dan verzoekster stelt, wordt niet van haar verlangd om een belastende verklaring af te leggen door te verklaren dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Haar enkele niet onderbouwde stelling dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met haar aanbod om thuis te komen kijken, is echter onvoldoende. Het college heeft dan ook terecht geweigerd om aan verzoekster bijstand toe te kennen.
17. Dit betekent dat de afwijzing naar verwachting in stand blijft in beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het besluit tot afwijzing van de bijstand te schorsen.
Kortsluiten?
18. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om direct uitspraak te doen in de beroepen, zoals bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet hier geen aanleiding toe. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand per 4 januari 2022 is onder 5 geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de mogelijkheid om hangende beroep een voorlopige voorziening te vragen niet is bedoeld om door zogenoemde ‘kortsluiting’ eerder een uitspraak op het beroep te krijgen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af in beide zaken. Dat betekent dat de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af in de zaken 23/6685 en 23/6911.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2653.
2.Uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1574.
3.Uitspraak van 25 september 2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:BF7637.