ECLI:NL:RBDHA:2023:17376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.33937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.H. Bodt
  • S.M. Hampsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 17 september 2023, werd eerder getoetst in een uitspraak van 3 oktober 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 oktober 2023 de maatregel opgeheven omdat eiser was overgedragen aan Zwitserland. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 november 2023 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de uitzetting van eiser. Eiser had geen bezwaar tegen het claimakkoord met Zwitserland, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding hoeft te betalen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De rechtbank benadrukt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren, maar in dit geval is de termijn van zes weken, zoals bedoeld in de Dublinverordening, niet overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 17 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 3 oktober 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De staatssecretaris heeft op 9 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Zwitserland.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 november 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [2] In dat verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
4.1.
Uit de uitspraak van 3 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 september 2023) rechtmatig was.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert hij aan dat op 26 september 2023 het claimakkoord met Zwitserland was en dat hij van meet af aan hier geen bezwaar tegen had. Gelet op het tijdsverloop is het eiser onduidelijk waarom de vlucht niet eerder heeft kunnen plaatsvinden.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat Zwitserland op
26 september 2023 de Dublinclaim heeft geaccepteerd en dat eiser dertien dagen later,
op 9 oktober 2023, is uitgezet naar Zwitserland. Op 2 oktober 2023 is het overdrachtsbesluit genomen door de staatssecretaris. Op diezelfde dag is daarom aan de gemachtigde van eiser (de heer mr. A.P.E.M. Pover) gevraagd of hij kon bevestigen dat namens eiser geen voorlopige voorziening tegen dit besluit wordt ingediend. Een dag later, op 3 oktober 2023, laat de gemachtigde van eiser weten dat hij geen rechtsmiddelen aanwendt tegen het overdrachtsbesluit. Daarop heeft de staatssecretaris op 3 oktober 2023 het planverzoek voor de Dublinoverdracht verzonden aan Dienst Terugkeer & Vertrek. Verder is op
3 oktober 2023 de overdracht van eiser ingepland op 9 oktober 2023 en is de vluchtaanvraag verzonden. Op 4 oktober 2023 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Tot slot zijn de vluchtgegevens van eiser aan hem toegelicht op 5 oktober 2023. Eiser is vervolgens op
9 oktober 2023 uitgezet naar Zwitserland. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Dat eiser geen bezwaar had tegen het claimakkoord met Zwitserland, maakt dit niet anders. Dat de vlucht dertien dagen na het claimakkoord heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris is namelijk afhankelijk van de beschikbare vluchten naar Zwitserland en heeft bovendien in de tussentijd niet stilgezeten.
Duurde de maatregel van bewaring langer dan nodig?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken die in het voordeel van eiser uitvalt, omdat de maatregel van bewaring inmiddels is opgeheven. Eiser acht hierbij van belang dat hij een Dublinclaimant is en dat het de taak is van de staatssecretaris om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren.
6.1.
Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening duurt de bewaring zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van de Dublinverordening is uitgevoerd. De overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes weken vanaf de aanvaarding van het claimakkoord, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft. Wanneer de overdracht niet binnen de termijn van zes weken plaatsvindt, wordt de betrokkene niet langer in bewaring gehouden ingevolge artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening.
6.2.
Eiser is op 17 september 2023 in bewaring gesteld. Op 26 september 2023 heeft Zwitserland de Dublinclaim geaccepteerd. Eiser is vervolgens dertien dagen later, op 9 oktober 2023, overgedragen aan Zwitserland. De overdracht heeft dus binnen de gestelde termijn van zes weken zoals bedoeld in artikel 28 van de Dublinverordening plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich voldoende ingespannen om de overdracht van eiser in goede banen te leiden en de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden. Het betoog van eiser dat er een belangenafweging moet worden gemaakt dat in zijn voordeel uitvalt, volgt de rechtbank om die reden niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.H. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 3 oktober 2023, zaaknummer: NL23.29586.
2.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.