ECLI:NL:RBDHA:2023:1742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, was aansluitend op een strafrechtelijke detentie op 1 februari 2023 in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft voldaan aan de inspanningsverplichting en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N. Mikolajczyk, en verweerder door mr. M.M. Luik. Tijdens de zitting op 10 februari 2023 kon eiser niet worden gehoord vanwege een incident in het detentiecentrum, maar de zaak werd inhoudelijk behandeld en het onderzoek werd later hervat op 13 februari 2023.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht aan Spanje bestond en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, waaronder het niet beschikken over een geldig identiteitsdocument en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd om de overdracht voor te bereiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3228

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich op het detentiecentrum in Rotterdam laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Wegens een incident op het detentiecentrum in Rotterdam kon eiser niet naar de telehoorkamer worden gebracht. Het was hierdoor niet mogelijk om eiser op 10 februari 2023 te horen. Door de rechtbank is voorgesteld om de zitting te verplaatsen naar 13 februari 2023. Omdat het voor de gemachtigde van eiser niet mogelijk was om op die datum bij de zitting aanwezig te zijn, is in overleg besloten om met de aanwezigen de zaak inhoudelijk te behandelen en eiser op een later moment te horen. Het onderzoek ter zitting is geschorst en hervat ter zitting van 13 februari 2023.
Op 13 februari 2023 heeft de rechtbank met behulp van telehoren eiser gehoord vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. Hierbij is door de rechtbank een samenvatting gegeven van hetgeen op 10 februari 2023 ter zitting is besproken. Als tolk is dhr. O. Ajdid verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door
mr. M.M. Luik. De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van het horen ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is aansluitend op een strafrechtelijke detentie op 1 februari 2023 om 17:59 uur in bewaring gesteld. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde, omdat hij had aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn bij het gehoor en hij voorafgaand aan het gehoor is bezocht door zijn gemachtigde.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting gronden 3c en 4e laten vallen.
3. Namens eiser is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Volgens eiser had verweerder gedurende het strafrechtelijke voortraject alle tijd om de overdracht van eiser in gang te zetten en hem na zijn detentie zo snel mogelijk over te dragen aan Spanje, zodat een vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling achterwege kon blijven. Hierbij is van belang dat de Spaanse autoriteiten al op 22 september 2022 akkoord zijn gegaan met het claimverzoek. Eiser voert verder aan dat indien er in dit kader een belangenafweging volgt, deze in het voordeel van eiser moet uitvallen en de onrechtmatigheid voor risico van verweerder moet komen.
4. Verweerder heeft ter zitting gereageerd op het betoog van eiser en heeft daarnaast vragen van de rechtbank beantwoord over de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel. Volgens verweerder is er wel voldaan aan de inspanningsverplichting nu de vlucht van eiser gepland is op 14 februari 2023 en er tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser al het mogelijke is gedaan. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan dan dient er volgens verweerder een belangenafweging te volgen waarbij het belang van de handhaving van de bewaringsmaatregel zwaarder weegt dan de opheffing van de maatregel.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank – zoals ook ter zitting medegedeeld – de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst.
5.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) op verweerder een inspanningsplicht rust om vreemdelingenbewaring na strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk te beperken. Dat uitgangspunt brengt met zich mee dat verweerder zich al tijdens de strafrechtelijke detentie waar mogelijk inspant om het vertrek voor te bereiden. De rechtbank heeft acht geslagen op het volgende. Eiser heeft op 11 augustus 2022 een asielaanvraag gedaan. In dat kader is hij op 9 september 2022 gehoord. Op 12 september 2022 heeft verweerder een claimverzoek uitgedaan naar Spanje; de Spaanse autoriteiten hebben hierop op 22 september 2022 gereageerd. Uit de registratiekaart DJI blijkt dat eiser vervolgens van 8 oktober 2022 tot 1 februari 2023 strafrechtelijk gedetineerd is geweest. Op 10 januari 2023 heeft verweerder een voornemen tot buiten behandeling stelling van eisers asielaanvraag uitgebracht. Bij beschikking van 30 januari 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven. Omdat eiser op 11 augustus 2022 een asielaanvraag heeft ingediend, kon de overdracht van eiser pas in gang worden gezet op het moment dat verweerder op de asielaanvraag heeft beslist. De beschikking op de asielaanvraag van eiser dateert van 30 januari 2023. Vanaf dit moment kon verweerder (verder) aan de overdracht van eiser aan Spanje werken. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder op 3 februari 2023 naar de Spaanse autoriteiten een aankondiging heeft gestuurd van de op 14 februari 2023 geplande vlucht naar Madrid. De rechtbank is van oordeel dat er hiermee onvoldoende reden is om aan te nemen dat verweerder niet aan de inspanningsplicht heeft voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen overige zaken wat betreft het voortraject heeft bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring niet op die grond onrechtmatig moet worden geacht.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor overdracht op grond van de Dublinverordening nu de Spaanse autoriteiten op 22 september 2022 akkoord zijn gegaan met het op 12 september 2022 verstuurde claimverzoek. Uit het procesdossier blijkt dat de overdracht van eiser gepland stond op 14 februari 2023. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in dit verband de inbewaringstelling op enig moment onrechtmatig te achten.
5.4.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door verweerder gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerder terecht de gronden 3a, 3d, 3e, 4c en 4d aan eiser heeft tegengeworpen. Verweerder heeft dit tevens van een voldoende motivering voorzien gelet op het volgende. Eiser heeft verklaard niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument te beschikken. Dat er op de telefoon van eiser een kopie van zijn identiteitsdocument is aangetroffen maakt dit niet anders. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat uit het procesdossier blijkt dat er een laissez-passer is aangevraagd vanwege het ontbreken van geldige identiteitsdocumenten. Hiermee is feitelijk juist dat eiser niet op rechtmatige wijze Nederland is ingereisd (3a). Verder heeft eiser in Nederland wisselend verklaard over zijn persoonsgegevens. Eiser heeft hierover verklaard dat hij van vrienden in Frankrijk had gehoord dat je nooit je echte naam moet opgeven. Hiermee is de identiteit en nationaliteit van eiser niet met voldoende zekerheid vast te stellen. Ook is niet gebleken dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland enige pogingen heeft gedaan om aan geldige identiteitsdocumenten te komen. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard geen contact op te willen nemen met de Algerijnse consulaire autoriteiten (3d en 3e). Eiser staat voorts niet ingeschreven in het basisregistratie personen en beschikt slechts over € 105,00 (4c en 4d). De rechtbank constateert dat in de maatregel tevens is gemotiveerd waarom deze omstandigheden in dit geval leiden tot de conclusie dat de voorgenomen overdracht in gevaar wordt gebracht door eisers gedrag en de feiten en omstandigheden waarin hij verkeert. De genoemde zware en lichte gronden zijn, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven motivering, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden te beoordelen.
5.5.
Verweerder heeft de voorbereiding van de overdracht van eiser na de inbewaringstelling naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend opgepakt. Zoals eerder opgemerkt, heeft verweerder op 3 februari 2023 aan de Spaanse autoriteiten aangekondigd dat eiser op 14 februari 2023 zal worden overgedragen. Ook heeft verweerder op 3 februari 2023 met eiser een vertrekgesprek gevoerd en zit er in het procesdossier een laissez-passer van 6 februari 2023. Het zicht op overdracht heeft daarmee ook niet ontbroken gedurende de inbewaringstelling van eiser.
5.6.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Verder heeft verweerder eisers fysieke en psychische problemen voldoende kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat er in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is die gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder niettemin aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen aan eiser.
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt voor middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.