ECLI:NL:RBDHA:2023:17424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
SGR 23/6057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang en financiële noodsituatie

Op 3 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd na een besluit van 25 augustus 2023, waarin werd vastgesteld dat hij recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar dat deze niet werd uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de verzoeker schulden had, er geen acute financiële noodsituatie was. Er was geen bewijs dat de verzoeker in gevaar was van afsluiting van nutsvoorzieningen of ontruiming van zijn woning. Bovendien had de verzoeker niet gereageerd op de vraag of hij een bijstandsaanvraag had gedaan, wat de voorzieningenrechter deed concluderen dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij financiële geschillen niet snel sprake is van spoedeisend belang, aangezien na afloop van de bodemzaak het bedrag alsnog kan worden betaald, eventueel met wettelijke rente.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6057

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoeker recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald wegens verwijtbare werkloosheid.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat alleen al daarom geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
3. Verzoekers gemachtigde heeft in het verzoekschrift over het spoedeisend belang aangevoerd dat verzoeker geen inkomsten heeft en dat hij zijn vaste lasten niet kan betalen. Bewijsstukken voor die stellingen zijn niet overgelegd. Op 10 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter verzoeker daarom verzocht om te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Hierbij is uitdrukkelijk gevraagd of verzoeker daarbij kan aangeven of hij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan, en zo nee, waarom niet. In reactie daarop heeft verzoeker een aantal documenten ingediend waaruit volgt dat hij bij verschillende instanties betaalachterstanden heeft (waaronder een huurachterstand en een achterstand bij een energieleverancier) en dat het saldo van zijn betaalrekening op enig moment € 999,60 bedroeg.
4. Verweerder heeft daarop gereageerd en aangevoerd dat verzoeker slechts heeft aangegeven dat hij geen inkomen heeft, waardoor hij zijn vaste lasten niet kan betalen. Volgens verweerder is dit onvoldoende om te stellen dat er een spoedeisend belang is. Verzoeker kan namelijk een bijstandsuitkering aanvragen en het is niet bekend of hij dat heeft gedaan.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker heeft weliswaar schulden, maar het is niet gebleken dat sprake is van bijvoorbeeld het afsluiten van nutsvoorzieningen of het ontruimen van zijn woning. Bovendien heeft verzoeker niet geantwoord op de vraag van de voorzieningenrechter of hij een bijstandsaanvraag heeft gedaan, zodat de voorzieningenrechter het ervoor houdt dat daarvan geen sprake is.
6. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.