ECLI:NL:RBDHA:2023:17458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
NL23.27589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser, die niet op de zitting aanwezig was, voerde aan dat hij vanwege zijn medische situatie niet naar Duitsland kan worden overgedragen. Hij heeft eerder medische zorg ontvangen in Nederland en vreest dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg zal krijgen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelde dat Duitsland, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in staat is om de asielaanvraag van eiser op een effectieve manier te behandelen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie een uitzondering rechtvaardigt op de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27589
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
2. Eiser voert in zijn gronden van beroep aan dat hij vanwege zijn medische situatie niet aan Duitsland kan worden overgedragen. Eiser is opgenomen geweest in het UMCG en is afhankelijk van medische zorg die hij in Nederland ontvangt. Hij kan op dit moment niet reizen. Daarnaast is niet gebleken dat de Duitse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn medische situatie. Eiser verwacht niet dat hij in Duitsland medische behandeling zal kunnen verkrijgen. Bovendien is zijn asielaanvraag eerder in Duitsland afgewezen. Hij vreest er derhalve voor dat hij vanuit Duitsland direct zal worden teruggestuurd naar Azerbeidzjan en ook in Azerbeidzjan zal hij geen behandeling kunnen verkrijgen.
3. Uitgangspunt is dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit mag gaan dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [1] Eiser is hierin niet geslaagd.
4. Duitsland heeft met het claimakkoord van 17 augustus 2023 gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Verweerder mag er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gaan dat de Duitse autoriteiten een effectieve en gelijkwaardige bescherming bieden tegen refoulement. Verweerder mag er daarom van uit mag gaan dat Duitsland eiser niet zal uitzetten naar Azerbeidzjan indien hij aannemelijk heeft gemaakt dat dat in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] omdat hij daar geen medische behandeling kan verkrijgen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eisers beroepsgrond dat hij vanwege zijn medische problemen niet kan worden overgedragen aan Duitsland slaagt evenmin. Verweerder wijst er terecht op dat Duitsland dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij alleen in Nederland medische behandeling zal kunnen verkrijgen. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij in Duitsland zes maanden behandeling heeft ontvangen voor zijn gezondheidsklachten.
6. Indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
7. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar
gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.