ECLI:NL:RBDHA:2023:17460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
AWB 21/5151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening en een verzoek om proceskostenveroordeling van de verzoeker beoordeeld. De verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'familie en gezin' ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na bezwaar en een bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld. Echter, de staatssecretaris trok het bestreden besluit in en verleende de verzoeker uiteindelijk een verblijfsvergunning onder 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. Hierdoor trok de verzoeker zijn beroep in, maar handhaafde hij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, nu het beroep is ingetrokken, er geen connexiteit meer is tussen het verzoek om voorlopige voorziening en de bodemprocedure. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Wat betreft het verzoek om proceskostenveroordeling, stelt de voorzieningenrechter vast dat de staatssecretaris reeds een proceskostenvergoeding van 2 punten had aangeboden. Aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden, wordt het verzoek om een hogere proceskostenvergoeding afgewezen, maar wordt de staatssecretaris wel veroordeeld tot betaling van €837,- aan proceskosten aan de verzoeker. De verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor er geen terugbetaling van griffierecht aan de verzoeker plaatsvindt.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5151

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het verzoek om proceskostenveroordeling van verzoeker.
1.1
Bij besluit van 30 augustus 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘familie en gezin’ afgewezen.
1.2
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (AWB 21/5151) te treffen.
1.3
Bij besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
1.4
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.18370) ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek hangende het beroep bij de rechtbank.
1.5
Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken en besloten om een hoorzitting te houden.
1.6
Bij besluit van 14 februari 2023 (inwilligende besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van eiser beslist en aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend.
1.7
Verzoeker heeft hierop het beroep (NL21.18370) bij de rechtbank ingetrokken.
1.8
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 21/5151) gehandhaafd en heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Partijen worden niet uitgenodigd voor een zitting in deze zaak, omdat dat op grond van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is.
Verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 21/5151)
3. Nu verzoeker het beroep (NL21.18370) heeft ingetrokken en daarom niet langer sprake is van de vereiste connexiteit als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoek om proceskostenveroordeling
4. Ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure.
4.2
Vaststaat dat verweerder tegelijk met het intrekkingsbesluit een proceskostenvergoeding aan verzoeker heeft aangeboden van 2 punten (één punt voor het beroepschrift, en één punt voor het verzoekschrift voor de voorlopige voorziening). Nu voor het beoordelen van deze voorlopige voorziening geen zitting heeft plaatsgevonden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om meer proceskosten toe te kennen dan door verweerder reeds aangeboden voor de voorlopige voorzieningenprocedure, te weten 1 punt.
4.3
Nu verweerder zich gelet op het voorgaande niet verzet tegen toewijzing van een proceskostenvergoeding, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Dit bedrag wordt vastgesteld op €837,- (één punt, wegingsfactor 1).
4.4
Tot slot wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker wegens betalingsonmacht vrijgesteld is van het betalen van het griffierecht. Er bestaat daarom geen aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid van de Awb te gelasten het griffierecht terug te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van €837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.