ECLI:NL:RBDHA:2023:17516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.34482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring kennisgeving en rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om eiser op de juiste wijze te informeren over de gronden van de maatregel en de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan. Ondanks deze tekortkoming heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, omdat de belangen die met de bewaring zijn gediend zwaarder wegen dan het gebrek in de procedure. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht en het feit dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34482

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Als waarnemer van eisers gemachtigde is verschenen mr M.A.M. Karsten. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is uitgereikt als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb en daarom onrechtmatig is. In de maatregel is niet vermeld dat een afschrift van de maatregel is uitgereikt met een (mondelinge) vertaling hiervan door een tolk. Eiser is bij de uitreiking van de maatregel niet in een taal die hij verstaat geïnformeerd over de redenen van bewaring en de procedures om de maatregel aan te vechten. Eiser was niet op de hoogte van zijn rechten, nu hij niet is geïnformeerd over de wijze waarop hij kon opkomen tegen de maatregel, hoe die procedure is ingericht en dat daarvoor is voorzien in kosteloze rechtsbijstand. Er is namens eiser namelijk geen rechtsmiddel ingediend tegen de maatregel.
4.1.
Primair stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat aan de strekking en bedoeling van artikel 5.3 van het Vb is voldaan, zodat sprake is van een rechtsgeldig uitgereikte maatregel. Eiser is tijdens het gehoor in zijn eigen taal gewezen op het recht op kosteloze rechtsbijstand, het feit dat hij in beroep kan gaan en over de inhoud van de maatregel, zie pagina 3 en 6 van het proces-verbaal van gehoor. Subsidiair stelt de staatssecretaris dat de belangen van de staatssecretaris bij uitzetting zwaarder wegen dan het belang van eiser bij de opheffing van de maatregel, nu eiser niet terug wil naar Marokko en geen meewerkende houding heeft. De staatssecretaris wijst ter onderbouwing op de meervoudige kamer uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2023 [1] .
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met kosteloze rechtsbijstand in beroep te gaan. Dat eiser voorafgaande aan zijn inbewaringstelling mondeling in aanwezigheid van een tolk is gewezen op deze rechten doet niet af aan de verplichting om dit schriftelijk te vermelden of bij het besluit tot inbewaringstelling. De rechtbank is echter van oordeel dat bij een schending van dit voorschrift ruimte is voor een belangenafweging [2] . De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot de onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is voorafgaand aan het gehoor een gemachtigde toegekend. Tijdens het gehoor is aan eiser meegedeeld dat deze gemachtigde, die niet bij het gehoor aanwezig was maar wel tijdens het gehoor telefonisch contact heeft opgenomen met de ambtenaar aanwezig tijdens het gehoor, op een later tijdstip met hem zou spreken over eventueel te nemen vervolgstappen. Verder is gebleken dat aan eiser al tijdens het gehoor dat vooraf ging aan de bewaring de redenen van bewaring zijn voorgehouden. Dat eiser niet zelf in beroep is gegaan, maar dat eisers zaak middels een kennisgeving bij de rechtbank terecht is gekomen, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Hoewel dus niet is gebleken dat de in de artikel 5.3 van het Vb vermelde informatie bij de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, moet het hem duidelijk zijn geweest waarom hij in bewaring is gesteld. Eiser is dus niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt dat de grondslag van de maatregel onvoldoende is gemotiveerd en dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser meent dat hij op de Dublingrondslag in bewaring had moeten worden gesteld, omdat hem eerder tijdens de strafrechtelijke detentie is voorgehouden dat hij zou worden overgedragen aan Spanje en omdat hij eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft de gronden gemotiveerd bestreden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt op 20 mei 2023. De staatssecretaris heeft terecht geen aanleiding gezien om de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vw op te leggen, nu er geen aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening valt. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat Spanje het claimverzoek heeft afgewezen en dat eiser daarom is opgenomen in de nationale procedure, waarna eisers asielaanvraag is afgewezen. Ook volgt uit de vertrekgesprekken tijdens de strafrechtelijke detentie dat voor eiser duidelijk was dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had en diende terug te keren naar Marokko.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3i, 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Eiser heeft verklaard dat hij zijn paspoort in Spanje is kwijtgeraakt en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij inreis in Nederland gebruik heeft gemaakt van een geldig reisdocument. Verder heeft eiser tijdens de vertrekgesprekken en tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij niet terug wil keren naar Marokko. Verder beschikt eiser niet over een document in de zin van artikel 4.21 van het Vb en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt te beschikken over een vaste woon- of verblijfsplaats dan wel over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat er in zijn geval aanleiding bestaat voor het toepassen van een lichter middel. Eiser heeft aangegeven dat hij ziek is en medicatie gebruikt. Eiser meent dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris had met een meldplicht kunnen volstaan.
6.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Marokko maar liever naar België gaat, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser heeft al drie maanden in detentie gezeten. De staatssecretaris heeft eisers zaak echter niet onder de aandacht gebracht bij de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris heeft onvoldoende voortvarend gehandeld.
7.1.
De staatssecretaris stelt dat voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt en dat zicht op uitzetting bestaat. Tijdens de strafrechtelijke detentie was voor eiser al duidelijk dat hij terug moet keren naar Marokko en zijn er vertrekgesprekken met hem gevoerd. Verder is er een laissez passer (lp) aanvraag opgestart en is er een brief verstuurd naar de Marokkaanse autoriteiten om eisers zaak onder de aandacht te brengen. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat er op 6 oktober 2023 een vertrekgesprek met eiser stond gepland. Dat gesprek vond echter geen doorgang, omdat er die dag brand was in het detentiecentrum. Alle gesprekken van die middag moesten opnieuw worden ingepland en de regievoerder kon niet eerder dan 11 oktober 2023 vanwege twee weekenddagen en omdat hij de twee dagen daarna ook al gesprekken gepland had staan.
7.2.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, nu de staatssecretaris tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser meerdere vertrekgesprekken heeft gevoerd, de lp-aanvraag heeft opgestart en een brief heeft verstuurd naar de Marokkaanse autoriteiten om extra aandacht te vragen voor de lopende lp-aanvraag van eiser. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn om hiervan af te wijken zodat een langere periode geldt. [3] Uit de voortgangsrapportage volgt dat de regievoerder op 6 oktober 2023 met eiser in gesprek wilde gaan, maar dat door omstandigheden (overmacht) het niet mogelijk was om met eiser te spreken. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er sprake was van een brand in het detentiecentrum, waardoor het gesprek met eiser niet kon plaatsvinden. Vervolgens is op 11 oktober 2023 het vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris derhalve niet binnen zes dagen een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, echter is de rechtbank gelet op de voorgaande gang van zaken van oordeel dat met het houden van het vertrekgesprek op 11 oktober 2023 niet onvoldoende voortvarend is gehandeld. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten bestaan dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn kan worden aangenomen.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. De rechtbank ziet in het onder 4.2. geconstateerde gebrek in de maatregel aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2.