ECLI:NL:RBDHA:2023:17568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
23/705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het aanwijzingsbesluit voor betaald parkeren in Moerwijk-Noord en de toepassing van een wielklem

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aanwijzingsbesluit voor betaald parkeren en de toepassing van een wielklem in de wijk Moerwijk-Noord. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 8 december 2020 het aanwijzingsbesluit genomen, en na bezwaar van eiser bleef het college bij dit besluit met een bestreden besluit op 8 december 2022. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het besluit, onder andere omdat het quorum van 35% voor de enquête onder buurtbewoners niet was gehaald. De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de invoering van betaald parkeren een discretionaire bevoegdheid van het college is. Eiser stelde dat er onvoldoende draagvlak was voor het besluit, omdat de enquête niet het vereiste quorum had gehaald. De rechtbank concludeert echter dat de meerderheid van de respondenten voor invoering van betaald parkeren was, en dat het college voldoende zorgvuldig de belangen van de bewoners heeft afgewogen. De rechtbank wijst erop dat het niet behalen van het quorum niet automatisch betekent dat het besluit onzorgvuldig is.

Eiser had ook twijfels over de validiteit van de enquête en de hoogte van de dwangsom. De rechtbank oordeelt dat de enquête niet frauduleus was en dat de handtekeningen van de adviescommissie niet duiden op fraude. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het te lage dwangsombedrag, maar laat de overige rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals en is openbaar uitgesproken op 17 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aanwijzingsbesluit betaald parkeren en toepassing wielklem.
1.1.
Verweerder heeft het aanwijzingsbesluit op 8 december 2020 genomen. Met het bestreden besluit van 8 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het aanwijzingsbesluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Per 1 februari 2021 heeft verweerder in eisers woonwijk (Moerwijk-Noord) betaald parkeren ingevoerd. Bij uitspraak van 7 oktober 2022 heeft deze rechtbank bepaald dat verweerder een beslissing moest nemen op het bezwaar van eiser en daaraan een dwangsom verbonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit een dwangsom toegekend, omdat de door de rechtbank opgelegde beslistermijn was overschreden. Bij aanvullend besluit van 13 maart 2023 heeft verweerder het dwangsombedrag aangepast.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is van mening dat er onvoldoende draagvlak was om het betaald parkeren in te voeren. Verweerder heeft een enquête gehouden maar daarbij is het quorum van 35% niet gehaald. Vervolgens heeft verweerder contact gezocht met instanties die voorstander zijn van invoeren van betaald parkeren om het betaald parkeren door te kunnen drukken.
Het deugt ook niet dat de enquête gedurende de vakantiemaanden heeft plaatsgevonden. Eiser heeft verder twijfels bij de uitgebrachte blanco stemmen aangezien het formulier daartoe de mogelijkheid miste en merkt op dat de enquête fraudegevoelig was.
Daarnaast merkt eiser op dat de berekende dwangsom in het bestreden besluit onjuist is. Tot slot klopt het volgens eiser niet dat de adviescommissie zo snel klaar was met het advies. De handtekeningen van de vice voorzitter en de secretaris onder het advies en het verslag van de hoorzitting zijn ook nog eens volkomen identiek, waardoor eiser het vermoeden heeft dat sprake is van fraude.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid tot het invoeren van betaald parkeren en het daarbij toestaan van het gebruik van een wielklem, een discretionaire bevoegdheid is. De rechtbank dient daarom te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om betaald parkeren in te voeren.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat zij verschillende signalen ontving waaruit zij kon opmaken dat er sprake is van een hoge parkeerdruk in de wijk van eiser. Een oplossing voor dit probleem is volgens verweerder de invoering van betaald parkeren. Verweerder heeft door middel van een enquête onderzocht of daarvoor draagvlak was onder de bewoners. Van de 2115 bewoners die een brief kregen reageerden er 584 (27,71%). Daarvan was 52,74% voor invoering van betaald parkeren, 42,12% tegen en 5,14% stemde blanco. [1]
Gelet op de respons en uitkomst van de enquête heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de belangen van de bewoners van de betreffende wijk voldoende zorgvuldig afgewogen. De omstandigheid dat het quorum van 35% niet is gehaald maakt niet dat het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is. Een dergelijk quorum zorgt er immers alleen voor dat het college zich eerder gebonden acht aan de uitkomst van een enquête. Dat die grens niet gehaald is, maakt niet dat verweerder in zijn geheel niet heeft mogen beslissen om het betaald parkeren in te voeren. De meerderheid van de bewoners die reageerden hebben voor invoering gestemd. De omstandigheid dat een groep bewoners zich heeft georganiseerd, omdat zij voor betaald parkeren zijn heeft verweerder mogen betrekken bij zijn belangenafweging.
De rechtbank heeft verder geen aanwijzingen dat de enquête zeer fraudegevoelig zou zijn, nu gebruik gemaakt is van genummerde formulieren. Tot slot is in de brief met resultaten van het draagvlakonderzoek van 24 november 2020 door verweerder toegelicht dat de enquête in de zomermaanden is gehouden vanwege coronamaatregelen eerder dat jaar. [2] Daarbij is de brief verzonden voordat de schoolvakantie begon en zijn ook de reacties die na de officiële sluitingsdatum zijn binnengekomen, nog meegenomen. Het betoog van eiser dat dit alles niet deugt, slaagt niet.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de vice voorzitter en de secretaris van de adviescommissie gebruik maken van een digitale handtekening. Deze zijn inderdaad identiek, maar kunnen alleen gezet worden door de daartoe bevoegde persoon. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de handtekeningen identiek zijn dus niet kan worden afgeleid dat er fraude is gepleegd bij het opstellen van het advies van de adviescommissie.
Eisers grond met betrekking tot de hoogte van de dwangsom kan niet slagen nu verweerder de hoogte van de verschuldigde dwangsom al had aangepast bij aanvullend besluit van
13 maart 2023.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat verweerder pas na het instellen van het beroep het dwangsombedrag heeft aangepast in een aanvullend besluit. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het te lage dwangsombedrag is vastgesteld. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de overige rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6. Omdat het beroep gegrond is met verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten bestaande uit verletkosten. Verweerder moet eiser € 48,- aan verletkosten vergoeden voor de behandeling ter zitting, uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het minimaal te hanteren uurtarief van € 8,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 december 2022 voor zover daarin is beslist dat het totaal aan verbeurde dwangsommen € 6.142,- bedraagt;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven nu het bedrag aan dwangsommen bij aanvullend besluit van 13 maart 2023 juist is vastgesteld op € 6.242,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 48,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie voetnoot 1.