ECLI:NL:RBDHA:2023:17732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/09/640349/KG RK 22-1569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter wegens gebrek aan onderbouwing van vooringenomenheid

Op 3 januari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure, stelde dat de kantonrechter, mr. P.M. Frinking, niet onpartijdig was. Verzoeker baseerde zijn wrakingsverzoek op het feit dat de kantonrechter niet inging op zijn vragen en weigerde zich te legitimeren. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker geen feitelijke onderbouwing had geleverd voor zijn vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/101
zaak- /rekestnummer: C/09/640349 / KG RK 22-1569
Beslissing van 3 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. P.M. Frinking,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van 23 december 2022, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met zaak-/ rolnummer 9957991 CV EXPL 22-2013 tussen Woonpartners Midden-Holland, stichting voor Bouwen en Beheren, gevestigd te [vestigingsplaats] , als eisende partij en verzoeker als gedaagde partij (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak heeft de eisende partij de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde en betaling van de ontstane huurachterstand gevorderd.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de kantonrechter niet ingaat op de vragen die hij schriftelijk en op de zitting heeft gesteld. Verder heeft de kantonrechter geweigerd zich te legitimeren. Volgens verzoeker heeft de kantonrechter laten blijken dat hij niet onpartijdig is.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit het dossier in de hoofdzaak blijkt dat verzoeker in een schrijven van 3 augustus 2022 een aantal vragen aan de kantonrechter heeft gesteld. De eerste vraag houdt in of de kantonrechter op papier kan aantonen dat hij is beëdigd. Voor zover dit op de juiste manier is gebeurd, wenst verzoeker aanvullende vragen beantwoord te zien, namelijk waaraan de kantonrechter beweert zijn gezag te ontlenen. Ter zitting heeft verzoeker opnieuw gevraagd of de kantonrechter kan aantonen dat hij is beëdigd. De kantonrechter heeft hierop aangegeven dat hij daartoe niet gehouden is en heeft geweigerd om zijn legitimatie te laten zien.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is. Verzoeker heeft op geen enkele manier feitelijk onderbouwd dat sprake is geweest van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De omstandigheid dat de kantonrechter desgevraagd niet heeft aangetoond dat hij is beëindigd en zich ter zitting niet heeft gelegitimeerd kan daarvoor niet redengevend zijn. Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de kantonrechter onpartijdig zou zijn.
3.4.
Het wrakingsverzoek is daarom ongegrond. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.5.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker een wrakingsverzoek heeft gedaan zonder naar behoren concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit in redelijkheid zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Daarmee is de voortgang van de procedure onnodig vertraagd. Dat leidt tot de conclusie dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer bepaalt daarom dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onder 2.1 vermelde hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M. Kramer en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.