3.1.Eiseres heeft in deze procedure verklaard dat zij [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 1987. Hangende de procedure heeft zij echter een Iraakse geboorteakte (nr. [geboorteakte nummer]), opgesteld op 4 juni 2016, overgelegd waarop staat vermeld dat zij is geboren op
[geboortedatum] 1987. Deze akte is op 17 februari 2016 door Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt bevonden en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten c.q. instantie. Naderhand heeft eiseres een gelegaliseerde geboorteakte van 12 april 2016, nr. [geboorteakte nummer], overgelegd waarop wordt vermeld dat zij is geboren op [geboortedatum] 1986.
4. Eiseres heeft op 23 april 2018 opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiseres een uittreksel uit het geboorteregister van Bagdad (geboorteakte) overgelegd, alsmede een brief van de Iraakse ambassade in Den Haag van
3 oktober 2017, waarin de legalisatie van het uittreksel wordt bevestigd. Daarnaast heeft zij een brief van de Iraakse ambassade in Den Haag van 15 september 2017 overgelegd, waarin de Iraakse nationaliteit van de opgegeven persoon (eiseres) wordt bevestigd, en een brief van diezelfde ambassade van 3 oktober 2017, waarin informatie staat over de verkrijging van een identiteitskaart. Ook heeft zij een brief van het Marokkaanse consulaat in Amsterdam van 20 oktober 2016 overgelegd, waarin staat dat eiseres niet bij dit consulaat staat geregistreerd. Bij beschikking van 25 april 2018 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Deze beschikking is bij uitspraak van 26 november 2018 van de Afdeling (nr. 201804540/1 /V2) onherroepelijk geworden.
5. Eiseres heeft op 18 juni 2018 wederom een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiseres haar gestelde bekering tot het christendom ten grondslag gelegd. Bij beschikking van 21 november 2018 is deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van eiseres. Deze beschikking is bij uitspraak van 8 april 2019 van de Afdeling (201706858/1/V2), onherroepelijk geworden.
6. Eiseres heeft op 12 augustus 2019 een nieuwe opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij deze asielaanvraag heeft eiseres onder andere de volgende stukken overgelegd: een uittreksel uit het geboorteregister van Bagdad (geboorteakte nr. 368400), met hierin vermeld dat zij is geboren op [geboortedatum] 1986), een e-mail van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het verslag dat die dienst heeft opgesteld van haar presentatie (ten behoeve van haar terugkeer) bij een (diplomatieke) vertegenwoordiging van Irak van 19 maart 2019. Bij beschikking van 2 september 2019 is deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd. Volgens verweerder is het eerste document al in eerdere procedures beoordeeld. Ten aanzien van het tweede document vindt verweerder dat de mondelinge mededeling van de consul niet ondersteund is met objectieve en verifieerbare documenten waardoor reeds hierom geen sprake is van een nieuw element. Daarbij was, aldus verweerder, niet eenduidig welke geboorteakte (die met geboortedatum [geboortedatum] 1987 of [geboortedatum] 1986) bij het gesprek overgelegd is. Eiseres heeft geen uitleg gegeven waarom op de eerste geboorteakte [geboortedatum] 1987 wordt genoemd terwijl eiseres zelf onder ede bij de gemeente heeft verklaard dat zij op [geboortedatum] 1987 is geboren. Evenmin blijkt op basis van welke gegevens de consul heeft verklaard dat eiseres Irakees is. Deze beschikking is bij uitspraak van 25 maart 2020 van de Afdeling (201 90871 6/1/V2), onherroepelijk geworden.
7. Aan eiseres is op 28 juni 2023 een terugkeerbesluit uitgevaardigd dat thans voorligt (het bestreden besluit).
8. Eiseres heeft op 3 juli 2023 een nieuwe opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij op 14 februari 2022 een laissez-passer (lp) heeft gekregen van de Iraakse ambassade in Den Haag en daarmee is aangetoond dat zij de Iraakse nationaliteit heeft. Deze lp is op 4 juli 2023 onderzocht door de Koninklijke Marechaussee en is echt bevonden. Ook heeft eiseres op 17 oktober 2023 bij verweerder een verzoek tot herziening van de beschikking van 7 maart 2016 ingediend. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat er nog geen beslissing is genomen op deze asielaanvraag of op het herzieningsverzoek.
9. Met het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 62, eerste lid, Vw 2000 beslist dat eiseres Nederland, het grondgebied van de Europese Unie, EER en Zwitserland binnen vier weken moet verlaten en moet terugkeren naar Irak.
Verweerder heeft aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd, omdat gebleken is dat zij niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft omdat zij zich niet, dan wel niet onmiddellijk heeft gehouden aan het bepaalde krachtens en bij de Vw 2000, namelijk het feit dat betrokkene niet over enig geldig en op haar naam staand grensoverschrijdingsdocument beschikte en zich niet houdt aan de haar eerder opgelegd terugkeerbesluit en inreisverbod.
10. Eiseres vindt dat het bestreden besluit in alle redelijkheid niet gehandhaafd kan blijven. Eiseres verwijst naar artikel 6, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn (Tri) en vindt dat er geen verplichting voor verweerder is om over te gaan tot het opleggen van een terugkeerbesluit, maar dat verweerder een belangenafweging dient te maken. Volgens eiseres is haar Iraakse nationaliteit inmiddels bevestigd door middel van het afgeven van een lp door de Iraakse autoriteiten. Eiseres vindt dat het op de weg van verweerder had gelegen haar (wederom) in het bezit van een verblijfsvergunning te stellen, nu in alle redelijkheid niet in geschil kan zijn dat de verleende asielvergunning op onjuiste gronden en onterecht is ingetrokken. Uit de bestreden beschikking blijkt niet waarom verweerder dit heeft nagelaten.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden terugkeerbesluit. Niet in geschil is dat eerder bij besluit van 7 maart 2016 aan haar een terugkeerbesluit is opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast en is ook nog steeds van kracht. Dit terugkeerbesluit is namelijk niet door verweerder ingetrokken en tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet heeft voldaan aan haar terugkeerverplichting. Dit terugkeerbesluit was echter gericht op terugkeer naar Marokko, zoals tijdens de zitting door de gemachtigde van verweerder is bevestigd. Het bestreden terugkeerbesluit dat nu voorligt, is gericht op terugkeer naar Irak, waardoor het bestreden terugkeerbesluit op rechtsgevolg is gericht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres procesbelang heeft en ontvankelijk is in haar beroep.
12. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er niet twee verschillende terugkeerbesluiten naast elkaar kunnen bestaan, zoals de gemachtigde van eiseres tijdens de zitting nog heeft betoogd. Er is in dit geval namelijk sprake van twee terugkeerbesluiten die gericht zijn op verschillende rechtsgevolgen, doordat eiseres (mogelijk) beschikt over twee nationaliteiten, althans dat zij wordt geacht te kunnen terugkeren naar zowel Marokko als Irak. Dat eiseres het niet eens is met een terugkeerverplichting naar Marokko, is in de procedure over het terugkeerbesluit uit 2016 aan de orde geweest en ligt in de onderhavige procedure niet voor.
13. Ingevolge artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is verweerder gehouden een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft behoudens de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingen.
14. De rechtbank overweegt dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar gestelde Iraakse nationaliteit, reeds meerdere malen in eerdere procedures door de hoogste rechter is beoordeeld. Kortgezegd volgt daar uit dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd die alsnog zouden moeten leiden tot inwilliging van haar asielverzoek. Dit staat in rechte vast. Dit betekent dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had, hetgeen overigens in deze procedure ook niet in geschil is. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 62 Vw 2000, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarom aan eiseres een terugkeerbesluit heeft kunnen opleggen.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres in beroep niet heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor verweerder aanleiding had kunnen zien om vanwege humanitaire redenen af te zien van het opleggen van een terugkeerbesluit. Evenmin is gebleken dat eiseres valt onder de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingen.
16. Verder overweegt de rechtbank dat een terugkeerbesluit niet is bedoeld om de identiteit en nationaliteit van eiseres vast te stellen. Van belang is dat uit het terugkeerbesluit volgt tot welk land de inspanningen tot terugkeer zijn gericht. Dat in het bestreden besluit bij nationaliteit niet alleen ‘Iraakse’, maar ook ‘Onbekend’ is vermeld, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot onrechtmatigheid van het bestreden terugkeerbesluit.
17. Tot slot overweegt de rechtbank dat de lp-afgifte door de Iraakse autoriteiten als nieuw element is ingebracht in de meest recente opvolgende asielaanvraag van eiseres. Verweerder heeft nog niet beslist op deze asielaanvraag. Evenmin heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres tot herziening van de beschikking van 7 maart 2016. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet vooruit hoeft te lopen op de uitkomst van de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag en het herzieningsverzoek, nu de uitkomst niet evident is. Overigens merkt de rechtbank daarbij op dat zowel de nieuwe opvolgende asielaanvraag als het herzieningsverzoek zijn ingediend na het uitvaardigen van het bestreden terugkeerbesluit, waardoor verweerder hier ook geen rekening mee heeft kunnen houden.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden terugkeerbesluit niet ten onrechte heeft genomen.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.