ECLI:NL:RBDHA:2023:17783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.25930 en NL23.25938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 30 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk was voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 19 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eisers als de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de Staatssecretaris in stand blijven. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De eisers betogen dat Duitsland niet langer als veilig kan worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd om dit te onderbouwen.

De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de Staatssecretaris mag uitgaan van de veronderstelling dat Duitsland de asielaanvragen op een correcte manier zal behandelen. De eisers hebben niet aangetoond dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen nader onderzoek hoefde te doen naar de situatie van Dublinclaimanten en dat de beroepsgronden van de eisers niet slagen. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 29 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.25930 en NL23.25938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] en [eiser], V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , eisers
(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 30 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de besluiten over het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers stellen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Duitsland. Verweerder moet nader onderzoek doen naar de situatie van Dublinclaimanten. Eisers wijzen hiertoe op paragraaf 1.5 van het AIDA-rapport update 2022, waaruit blijkt dat asielzoekers in Duitsland zich tijdens de asielprocedure weliswaar door een advocaat kunnen laten vertegenwoordigen, maar dat zij de advocaat zelf moeten betalen. Rechtsbijstand is daarom niet gegarandeerd. Daarnaast is sprake van een opvangcrisis in Duitsland vanwege een grote toestroom van asielzoekers. Eisers zullen bij problemen in Duitsland niet de mogelijkheid hebben om te klagen, omdat zij de taal niet spreken en geen sociale kring hebben. Verder garandeert het claimakkoord volgens eisers enkel dat Duitsland hun terugneemt, en niet dat hun opvolgende asielaanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet mag. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
7. Met betrekking tot het betoog van eisers dat asielzoekers in Duitsland hun advocaat zelf moeten betalen, is van belang dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. De rechtbank ziet in de verwijzing van eisers naar paragraaf 1.5 van het AIDA-rapport update 2022 daarom geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd met deze richtlijn handelt en dat eisers in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Er is geen sprake van een systeemfout.
Eisers hebben verder niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat vanwege een opvangcrisis in Duitsland sprake is van systematische tekortkomingen. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in Duitsland niet de mogelijkheid hebben om te klagen over eventuele verdragsschendingen of problemen. De enkele stelling dat dit niet kan omdat zij de taal niet spreken en geen sociale kring hebben, is onvoldoende.
8. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd de asielverzoeken van eisers in behandeling te zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Dat de asielaanvragen van eisers eerder zijn afgewezen in Duitsland maakt dit niet anders. Als eisers toch problemen ervaren tijdens hun asielprocedure, is het aan hen om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eisers onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. De staatssecretaris hoefde ook geen nader onderzoek te doen naar de situatie van Dublinclaimanten. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
10. Eisers voeren aan dat verweerder hun asielaanvragen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Eisers hebben niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent date eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.