ECLI:NL:RBDHA:2023:1784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas van de eiser met Armeense nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Armeense nationaliteit, zijn opvolgende asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder in 2017 een eerste asielaanvraag ingediend, die ook was afgewezen. In zijn opvolgende aanvraag voerde eiser aan dat hij als reservist was opgeroepen voor militaire training en bedreigd was door het militaire commissariaat, wat hem zou hebben doen besluiten om Armenië te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. Eiser had zijn stellingen niet onderbouwd met documenten en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Armenië risico liep op vervolging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22214

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 25 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22215, op 1 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Vanwege verhindering van eisers gemachtigde is de zaak aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep, tezamen met de zaak NL22.22215, op 26 januari 2023 te Breda op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Armeense nationaliteit.
2. Eiser heeft op 14 augustus 2017 een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in 2017 slachtoffer is geworden van een overal op het benzinestation waar hij werkzaam was. Als gevolg daarvan is eiser nadien ontvoerd en mishandeld, waarna hij gedwongen een bekentenis heeft ondertekend. Verweerder heeft dit relaas ongeloofwaardig geacht en bij besluit van 9 oktober 2017 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 13 november 2017 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2] Bij uitspraak van 30 november 2017 heeft de Afdeling [3] het daartegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard. [4] Daarmee is het besluit van 9 oktober 2017 in rechte vast komen te staan.
3. Op 15 december 2020 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij reservist is en in 2017 tweemaal thuis is bezocht door iemand van het militaire commissariaat in verband met de oproepen voor de jaarlijkse militaire training. Tijdens het tweede bezoek was eiser thuis en moest hij een papier ondertekenen. Eiser heeft dit geweigerd. Eiser is nadien bedreigd door personen van het militaire commissariaat. Vanwege deze bedreiging en omdat er geruchten waren dat er oorlog zou uitbreken, heeft eiser zijn land van herkomst verlaten. Eiser vreest bij terugkeer te worden vervolgd door de Armeense autoriteiten vanwege dienstweigering en dat hij alsnog gedwongen wordt mee te vechten in het huidige gewapend conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan.
4. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [5] Verweerder vindt niet geloofwaardig dat eiser is opgeroepen voor een jaarlijks militaire training, dat hij deze oproep heeft geweigerd, vervolgens is bedreigd en om die reden Armenië heeft verlaten. Verweerder overweegt daartoe dat eiser tijdens zijn eerste asielaanvraag niet over deze problemen heeft verklaard. Verder heeft eiser de oproep niet onderbouwd met documenten en kan hij over de oproep niet gedetailleerd verklaren. Bovendien is eiser op legale wijze uitgereisd. Dat duidt er volgens verweerder niet op dat eiser wordt gezocht in verband met de gestelde jaarlijkse militaire training, dan wel wegens het weigeren van de oproep hiervoor.
5. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft tijdens zijn eerste asielaanvraag niet verklaard over de oproep voor de militaire training omdat er in 2017 in Armenië nog geen oorlog was. In verband met de oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan in 2020 heeft eiser tijdens zijn opvolgende asielaanvraag alsnog verklaard over de oproep en de gebeurtenissen die daarmee verband houden. Eiser stelt daarnaast dat hij vreest voor de Armeense autoriteiten omdat hij in 2020 geen gehoor heeft gegeven aan de algemene mobilisatie in verband met die oorlog. Hij staat daarom op een zogenaamde ‘zwarte lijst’ van de Armeense autoriteiten. Op dit moment verkeert Armenië volgens eiser nog altijd in staat van oorlog, zodat zijn problemen nog actueel zijn. Tot slot stelt eiser dat hij in 2017 legaal Armenië kon uitreizen omdat hij op dat moment nog niet gezocht werd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
6. De rechtbank moet ambtshalve (uit zichzelf, los van wat partijen aanvoeren) beoordelen of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 16 november 2022 heeft verweerder gemeld dat eiser volgens een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van 17 november 2022 heeft de gemachtigde van eiser verklaard nog contact te hebben met eiser en dat eiser nog in Nederland zou verblijven. Bij bericht van 25 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat hij nog altijd contact heeft met eiser en dat eiser, voor zover de gemachtigde bekend, nog in Nederland verblijft. Ondanks het feit dat eiser de asielopvang heeft verlaten, zijn huidige adres niet bekend is, én het feit dat eiser niet is verschenen op beide zittingen is de rechtbank, gelet op het bericht van zijn gemachtigde, van oordeel dat eiser nog wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit. Hierna zal de rechtbank daarom inhoudelijk op de beroepsgronden ingaan.
Asielaanvraag
7. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Armenië is opgeroepen voor de jaarlijkse militaire training, dat eiser deze oproep geweigerd heeft en dat eiser als gevolg daarvan is bedreigd. Verweerder overweegt in dat verband allereerst terecht dat eiser deze oproep niet heeft onderbouwd met documenten. Daarnaast heeft eiser over de oproep summier en tegenstrijdig verklaard. Zo overweegt verweerder terecht dat eiser tijdens zijn eerste asielaanvraag niet over de oproep en de daarmee samenhangende problemen heeft verklaard. Integendeel, eiser heeft in de gehoren in de eerste asielprocedure verklaard [6] dat hij nooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege militaire verplichtingen in zijn land, dan wel met andere autoriteiten dan de politie. [7] Dit staat in schril contrast met eisers stelling in de huidige procedure dat hij is bedreigd door iemand van het militaire commissariaat. Ook heeft hij in de vorige procedure verklaard dat er geen andere redenen waren voor zijn vertrek dan de overval en de problemen als gevolg daarvan. [8] Eisers stelling dat er tijdens zijn eerste asielprocedure geen aanleiding was om over de oproep te verklaren, heeft verweerder dan ook niet hoeven volgen. Tot slot overweegt verweerder niet ten onrechte dat eiser summier heeft verklaard over de oproep. Zo kan eiser niet vertellen wat er in oproep zou hebben gestaan en wat er stond op het document van het militaire commissariaat dat hij moest ondertekenen.
8. Verweerder overweegt verder terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Armenië risico loopt op strafrechtelijke vervolging in verband met het weigeren van de oproep en zijn afwezigheid tijdens de algehele mobilisatie. Niet alleen heeft eiser niet met documenten onderbouwd dat hij tijdens de algehele mobilisatie, dan wel op enig ander moment, is opgeroepen. Ook heeft verweerder zich onder verwijzing naar verschillende bronnen terecht op het standpunt gesteld dat er een wapenstilstand is uitgeroepen tussen Armenië en Azerbeidzjan en dat niet is gebleken dat reservisten, zoals eiser stelt te zijn, worden opgeroepen. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij de dienstplicht al heeft vervuld, zodat verweerder terecht opmerkt dat hij niet als dienstplichtontduiker kan worden aangemerkt. Eiser heeft evenmin onderbouwd dat hij op een zwarte lijst staat en wordt gezocht door de Armeense autoriteiten.
Conclusie
9. Eisers asielrelaas is terecht ongeloofwaardig geacht. Omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft en de aanvraag niet niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.NL17.10478.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.201709205/1/VI.
5.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
6.Pagina 4 van het verslag van het nader gehoor van 3 oktober 2017.
7.Pagina 32 van het verslag van het nader gehoor van 3 oktober 2017.
8.Pagina 32 van het verslag van het nader gehoor van 3 oktober 2017.