ECLI:NL:RBDHA:2023:17919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
NL23.9668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht van Unieburger en verwijderingsmaatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Poolse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De eiser, die in Nederland verblijft sinds februari 2021, had eerder gewerkt in de bloemenbranche, maar was sindsdien in aanraking gekomen met politie en justitie. De Staatssecretaris had bepaald dat de eiser Nederland binnen een maand moest verlaten, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had, noch dat hij een reële kans op werk had. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd, waarbij de omstandigheden van de eiser, zoals zijn verblijf in Nederland en zijn arbeidsverleden, in overweging waren genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en de eiser werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geëindigd. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland binnen een maand moet verlaten.
Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting, op de stukken, af te doen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978. Hij heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Eiser is naar eigen zeggen in februari 2021 naar Nederland toegekomen. Tot december 2021 is eiser werkzaam geweest in de bloemenbranche. Eiser is sinds juni 2021 herhaaldelijk in aanraking gekomen met politie en justitie.
Op 31 oktober 2022 is eiser door de politie, eenheid Midden-Nederland, gehoord over zijn verblijfsrecht in Nederland. De korpschef van de politie, eenheid Midden-Nederland, heeft verweerder geadviseerd eisers verblijfsrecht op grond van het Unierecht te beëindigen. Vervolgens is het primaire besluit genomen.
Bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt –samengevat – het volgende in. Eiser heeft in Nederland geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Hij voldoet namelijk niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als neergelegd in artikel 8.12 van het Vb. Zo is niet gebleken dat eiser werknemer is, evenmin dat hij op zoek is naar werk en een reële kans op werk heeft. Ook is niet gebleken dat eiser beschikt over voldoende bestaansmiddelen. De belangenafweging die is uitgevoerd in het kader van de verwijderingsmaatregel valt in het nadeel van eiser uit. Verwijdering van eiser is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Beroepsgronden
Werkzoekende – reële kans op werk
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als neergelegd in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb. Eiser stelt dat hij zowel in het verhoor met de politie alsmede in het bezwaar heeft aangevoerd dat hij werkzoekende is. Eiser is elf maanden werkzaam geweest in Nederland en krijgt momenteel hulp bij het zoeken naar een baan van de instelling [naam instelling] (daklozenopvang waar eiser momenteel verblijft). Hij solliciteert, maar kan dit niet bewijzen. Het is namelijk niet gebruikelijk in zijn branche om sollicitatie e-mails te versturen. Bovendien is hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig om een sollicitatiebrief te versturen. Gelet op eisers arbeidsverleden en de hulp die hij nu krijgt kan niet worden gesteld dat eiser geen reële kans op werk heeft.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Eiser heeft daartoe geen enkel stuk overgelegd zoals bijvoorbeeld sollicitatiebrieven, mailcorrespondentie, afspraakbevestigingen of sollicitatieoverzichten. De stelling van eiser dat het in zijn branche ongebruikelijk is om per e-mail sollicitatiebrieven te versturen maakt dit niet anders. Indien iemand contact opneemt met een bedrijf zal er altijd enige vorm van communicatie moeten zijn tussen de werkzoekende en de werknemer, zodat eiser daarvan een begin van bewijs zal moeten kunnen leveren. Dit heeft eiser in de onderhavige zaak niet gedaan. Dat eiser een arbeidsverleden heeft in Nederland en nu hulp krijgt bij het zoeken van een baan leidt niet tot het oordeel dat hij een reële kans op werk heeft. Eiser heeft op geen enkele manier onderbouwd wat maakt dat hij hierdoor reëel zicht op arbeid heeft. Tot slot legt de stelling van eiser dat hij de Nederlandse taal niet machtig is geen gewicht in de schaal. Hij heeft immers zelf verklaard hulp te krijgen bij het solliciteren van de instelling [naam instelling] en daarnaast heeft eiser kennelijk in 2021 ook werk gevonden zonder dat hij de Nederlandse taal machtig was.
Belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel
4. Eiser voert aan dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de belangenafweging door niet alle belangen en omstandigheden mee te wegen. Verweerder heeft niet meegewogen dat eiser al twee jaar in Nederland verblijft, elf maanden hier heeft gewerkt en vele vriendschappen heeft opgebouwd. Ook heeft hij een goede band opgebouwd met diverse begeleiders en medewerkers van [naam instelling] . Verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar de problemen die eiser heeft gehad met alcohol. Eiser heeft meermaals verklaard hulp te krijgen van [naam instelling] . Daarnaast heeft eiser gewerkt en belasting afgedragen, en dus meegedraaid in de maatschappij. De hiervoor genoemde omstandigheden vallen onder het privéleven van eiser en zijn niet voldoende meegenomen. Verder is niet gemotiveerd in hoeverre de verblijfsbeëindiging en de verwijderingsmaatregel eiser belet om zijn zoon te bezoeken in Engeland.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3585, volgt dat tegen een Unieburger die niet voldoet aan (één van) de (alternatieve) voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb en die daarom geen rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn heeft, een verwijderingsmaatregel kan worden genomen. Dit kan echter niet zonder een daaraan voorafgaande belangenafweging tussen het belang van de Unieburger bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland en het belang van de samenleving bij verwijdering van die Unieburger uit Nederland. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht heeft en aan eiser meegedeeld dat hij Nederland binnen een maand moet verlaten. Daarmee heeft verweerder een verwijderingsmaatregel tegen eiser genomen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen dat hij niet voldoet aan (één van) de (alternatieve) voorwaarden van artikel 8:12 van het Vb, dat hij relatief kort in Nederland verblijft, dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en geen sterke band met Nederland heeft, terwijl hij wel een sterke band met Polen heeft, nu hij daar is geboren en getogen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eiser betrokken dat hij een zwervend bestaan leidt, dat hij (mede door dat zwerven) veelvuldig overlast heeft veroorzaakt en dat hij meermalen is veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens winkeldiefstallen. Daarnaast heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser een geringe bijdrage heeft geleverd aan de economie, nu zijn arbeidsverleden marginaal is geweest. De stelling van eiser dat hij geen zwervend bestaan leidt, omdat hij al enige tijd bij [naam instelling] verblijft, volgt de rechtbank niet, nu dit niet kan worden aangemerkt als een vaste en stabiele verblijfplaats. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte in eisers nadeel betrokken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de nachtopvang en daarmee een beroep heeft gedaan op publieke middelen. Nu de door eiser gestelde vriendschappen niet zijn onderbouwd, heeft verweerder kunnen stellen dat eisers privéleven beperkte banden oplevert met Nederland. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet is gebleken dat eiser familie in Nederland heeft. Ten aanzien van de zoon heeft verweerder in het verweerschrift overigens opgemerkt dat eiser zijn zoon ook kan ontmoeten in Polen. Gelet op voormelde omstandigheden, in samenhang bezien, en in aanmerking genomen dat eiser tijdens zijn gehoor bij de politie over zijn belang bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland slechts heeft gezegd dat hij graag in Nederland wil wonen en werken en aan de Nederlandse economie wil bijdragen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen.
5. Eiser stelt tot slot dat, omdat er een verwijderingsmaatregel is genomen, verweerder het Openbaar Ministerie (OM) had moeten inlichten op grond van paragraaf 6.3. van hoofdstuk A6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) (Vc). Nu er geen akkoordverklaring van het OM is, vormt dit volgens eiser een belemmering voor de bestreden verwijderingsmaatregel.
5.1.
De rechtbank volgt dit betoog niet, nu voornoemde paragraaf van de Vc ziet op uitzetting, wat hier niet aan de orde is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.